Menu

Etniciteit

  • Etniciteit is een sociale constructie.
  • Arbeidsverdeling langs etnische lijnen. Met name Turkse ondernemers zijn erg succesvol in Nederland. Meer Turkse ondernemers naar inwoners dan Nederlandse ondernemers.
  • Ruimtelijke dimensie: op mesoniveau: straten, wijken, steden
  • Sociaal kapitaal langs etnische lijnen: trust verlaagt productiekosten.
  • Etnisch ondernemerschap: pull (geduwd, eigenlijk 2e keus: kan moeilijk aan een baan komen, dus begin je een eigenbedrijf) & pull factoren
Lees meer...

Increasing return

  • virtuele cirkel: zichzelf versterkend proces volgt een bepaald pad van ontwikkeling: padafhankelijkheid. College 8 – Gender en etniciteit – Consumptie – 10-3-2014 Gender: Gender is deels een sociale constructie. Aan al dit soort sociale constructie zitten dimensies van tijd en ruimte.
  • De arbeidsverdeling langs genderlijnen is prominent. Groot verschil tussen waar je een oververtegenwoordiging van mannen en vrouwen plaatsvindt.
  • Ruimtelijke dimensie (juist ook op microniveau). Op het niveau van de private ruimte. Bij een verdeling van sectoren is er ook een verdeling in de ruimte.
  • Band met huis en sociale reproductie (zorg) sterker bij vrouwen dan bij mannen
  • Veel niet-gemonetariseerde productie door vrouwen.
  • Stijging van (formele) arbeidsparticipatie van vrouwen op een mondiaal niveau, vooral in de dienstensector. In landen als Maleisië en Myanmar heeft het te maken met de toenemende industrialisatie.
  • Sociale netwerken zijn anders gevormd. Van vrouwen bestaan voornamelijk uit vrouwen.
Lees meer...

Tijdelijke clusters

- Project-based productie (vb. films, modeshows, reclamecampagne)
- Tentoonstellingen, conferenties etc.

Meer dan lokale clusters, global pipelines ook belangrijk, vaak op basis van andere dan geografische vormen van nabijheid/proximity:
1. Institutionele nabijheid (bv. binnen één land)
2. Culturele nabijheid: zelfde religie, subcultuur of afkomst.
3. Organisationele nabijheid (binnen één TNC)
4. Relationele nabijheid: vertrouwdheid door vriendschapsrelaties (ook via derden)

Case London centrum muziek:

De case van het VK en London:

Voor 1963 nauwelijks export van Britse muziek. Nu grootmacht op het gebied van muziek, deels door meeliften op Amerikaanse culturele hegemonie (taal!). Vk 13 procent van wereldexport (Adele alleen al 2 procent in 2011). Waarom ruimtelijke concentratie in Londen:
- Fysieke infrastructuur
- Studio's
- Podia: van clubs tot concertzalen
- Luchthavens: connectiviteit

Lees meer...

Typen agglomeraties/clusters

1. Arbeidsintensieve (ambachtelijke) productie ("garment districts": mode Parijs)
2. Design-intensieve productie (architectuurcluster Rotterdam)
3. High-tech clusters (Silicon Valley)
4. Hub-and-spoke clusters (Toyota)
5. Productie satelliet clusters (Export Processing Zones in Maleisië)
6. Zakelijke dienstverlening cluster (the City, Londen)
7. Overheid geïnitieerd cluster (Hilversum, clusters rond universiteiten)
8 Consumptieclusters (9 straatjes, Ibiza, Broadway)

Lees meer...

Drie onderdelen TNC's

- Hoofdkantoor (transnationaal en regionaal)
- Research & Development
- Operationele eenheden

Per onderdeel andere locatie-eisen:
- Afhankelijk van belangrijkste input (soort van arbeid, soort van grondstof, infrastructuur)
- Hoofdkantoren: geconcentreerd in grote steden (global cities)
- Research & Development: hooggeschoolde specialistische arbeid
- Operationele eenheden: variabel; meestal footloose

TNC
1. Globally concentrated (meestal beginfase)
2. Host-market production structure (indien barrières voor export of in geval van diensten waar opresence nodig is)
3. Product-specialisation (autonome eenheden produceren één product voor meerdere markten)
4. Transnational vertical integration (unbundling: productieketen geknipt en verdeeld over landen)

Tussenvormen markt en hiërarchie bij TNCs:
1. Subcontracting: uitbesteden van productie aan onafhankelijke bedrijven.
2. Strategische allianties: alleen samenwerken in bepaald domein.
3. Franchising: verhuren van trademark en format (McDonald's).

Waarom grenzen aan "global reach" van TNCs:
1. Continue "space-time compression". Steeds meer concurrentie > meer innovatie nodig > meer
clustering.
2. Opkomst anti-globalisme beweging. Nike gedwongen om productieconfiguratie te veranderen.
3. Sociaal-culturele barrières tav expansie. Vitaliteit lokale culturen op het gebied van productie en
consumptie.

Hoorcollege 6. 03-03-2014. De geografie van consumptie.

Basismodel van geografie van consumptie van Walter Christaller. Uitgangspunten:
- Isotrope ruimte (overal gelijk inclusief verdeling bevolking, consumenten gelijke koopkracht).
- Rationele consumenten, volledig geïnformeerd.

Twee sleutelvariabelen:
1. "range of a good": de afstand die consument aflegt voor aanschaf van een bepaald goed.
2. "treshold of a good": minimumomzet van een bepaald goed om rendabel te kunnen zijn.

Uitkomst: Centrale plaatsenmodel. Verdeling van ruimte in zeshoeken (hexagonaal) op meerdere schaalniveaus met in centrum voorzieningen: centrale plaatsen. High-order: alle voorzieningen aanwezig. Intermediate: tussenpositie. Lower-order: alleen basisvoorzieningen.

Consequenties van het centrale plaatsenmodel:
1. Hoe groter de nederzettingen, des te kleiner in aantal (veel kleine dorpen, weinig grote steden)
2. Hoe groter de nederzettingen, des te groter de onderlinge afstand.
3. Als een nederzetting groeit, neemt ook aantal en diversiteit van voorzieningen toe.
4. Als een nederzetting groeit, neemt ook aantal hogere orde voorzieningen toe (specialisatie neemt
toe)

Dit soort modellen lenen zich goed voor kwantitatieve modellering.

Wordt ondermijnt door:


1. Autobezit
2. Inkomensniveau en verdeling
3. Consumenten verdeeld langs lijnen van inkomen, leeftijd, geslacht, etniciteit, cultureel kapitaal
4. Schaalvergroting van retailers
5. Andere vormen van distributie
6. Regelgeving

College 7. 03-03-2014. Clustering.


- Begrijpen van belang nabijheid of "proximity"
- Begrijpen van agglomeratievoordelen
- Verkrijgen van inzicht in rol van traded en untraded interdependencies
- Onderscheid maken van typen clusters.

Cluster: ruimtelijke concentratie van gerelateerde economische activiteiten.


Met opkomst flexibele specialisatie clusters weer belangrijker geworden: new industrial districts, neo-Marshallian districts.

Grondleggers van clustertheorieën:
1. Alfred Marshall (1890)

Industrial district: (kleine) bedrijven clusteren vawege arbeidspool van geschoolde arbeid, verfijnde
arbeidsdeling (specialisatie), gedeelde infrastructuur en uitwisseling van kennis ("It's in the air"). Na

1980 weer relevanter geworden.

2. Alfred Weber (1909)

Locatietheorie: "least cost model": grote industriële bedrijven (economies of scale) kiezen voor locatie op basis van minimaliseren kosten van transport (steenkool, ijzererts) en arbeid. Grotendeels achterhaald door wijzigingen in structuur of economie (dominantie dienstensector, daling transportkosten, regulering).

Agglomeratievoordelen: voordelen voor bedrijven van ruimtelijke concentratie. Weer belangrijker geworden vanwege opkomst flexibele specialisatie en afnemend belang van economies of scale. Flexibele specialisatie: Volatiele (instabiele) vraag naar producten --> economies of scope belangrijker dan economies of scale --> meer kleinschalige productie --> verticale desintegratie met verfijnde arbeidsdeling --> veel onderlinge transacties --> ruimtelijke concentratie in clusters.

Onderverdeling van agglomeratievoordelen:

1. Urbanisatievoordelen: gelden voor alle economische activiteiten; bv luchthaven, of quality of place.
2. Lokalisatievoordelen: alleen voor bepaalde economische activiteiten; bv. aanwezigheid modeschool of studio's.

Urbanisatievoordeel Quality of place en de creative class van Richard Florida:
Mondiale concurrentie alleen te winnen door innovaties. Creatieve werkers genereren innovaties. Creatieve werkers aangetrokken door QoP. Conlusie: verbeter QoP in stad.

Localisatievoordelen:

a. Traded interdependencies: cash nexus/gemonetariseerde relaties/formele handelsrelaties tussen
bedrijven, toeleveranciers/afnemers en werknemers. Kostenvoordelen door co-locatie:
coördinatiekosten afstandgevoelig.

b. Untraded interdependencies: minder tastbare voordelen van co-locatie. Bv. gespecialiseerde infrastructuur van onderwijs of kwaliteitscontrole, (in)formele netwerken met onderzoeksinstituten, roddel: "the buzz", "it's in the air". Maakt uitwisseling (spillover) van 'tacit knowledge' (nietgecodificeerde kennis, alleen face to face) mogelijk door sociale netwerken. Door nabijheid wordt "curse of complex information" teniet gedaan. Tacit knowledge (begrip voor tentamen) cruciaal voor innovatie. Traded interdependencies zijn meer gericht op het terugdringen van kosten. Untraded interdependencies zijn meer gericht op verbeteren concurrentiepositie op lange termijn door innovatie. Meer dynamisch, en op de toekomst gericht. Wijzen van verspreiding van tacit knowledge:


a. Circulatie personeel
b. Gedeelde toeleveranciers
c. Oprichting en einde bedrijven (spin-offs)
d. Informele samenwerking
e. Roddel
f. Observatie

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen