Menu

Kapitaal

Door het samenbrengen van arbeid en milieu ontstonden goederen die niet direct voor de menselijke behoeftebevrediging dienden, maar slechts indirect daartoe nuttig waren.

Die kapitaalgoederen maken het mogelijk om later op een grotere schaal goederen en diensten te produceren. Op die manier ontstond een kapitalistische maatschappij.

De productiefactor kapitaal komt tot stand door investeringen. Investeerders moeten sparen: afzien van aankoop van consumptiegoederen of schenkingen aan derden met de bedoeling het vermogen te vergroten.

Men onderscheid:

  • vervangingsinvesteringen:

Dienen om versleten kapitaalgoederen te vernieuwen. Slijtage kan leiden tot productieachteruitgang. Om de waarde van het product doorheen de jaren te bepalen gebruiken we afschrijvingen. Deze geven aan hoeveel een kapitaalgoed afneemt in waarde per jaar van gebruik.

  • Uitbreidingsinvesteringen:

Deze vergroten de kapitaalgoederenvoorraad die mogelijk worden door de netto-besparingen. De bruto-besparingen omvatten ook de afschrijvingen en zijn gelijk aan de bruto-investering (netto-investeringen + vervangingsinvesteringen). De netto-investeringen omvatten naast de nieuwe kapitaalgoederen ook de voorraadwijzigingen.

Voorraadtoename = investering. Voorraadafname = desinvestering.

2 soorten uitbreidingsinvesteringen:

  • diepte-investering: combinatie van vervangings- en uitbreidingsinvestering.
  • Breedte-investering: toevoeging van dezelfde kapitaalgoederen aan de voorraad.

Immateriële kapitaalvorming is het opbouwen van sociale instituties zoals het rechtssysteem.

Sommige economen beschouwen nog een 4de productiefactor: ondernemerschap.

De klassieke economen beschouwen de ondernemer vooral als inbrenger van het kapitaal en dus als degene die bereid is productierisico’s te nemen.

Lees meer...

Natuurlijk milieu

Het natuurlijk leefmilieu omvat het water, de bodem, de lucht en de ecologische samenhang van deze milieucomponenten. Dit milieu heeft voor de mens talrijke mogelijkheden, milieufuncties genoemd.

Men kan deze milieufuncties in 5 groepen onderbrengen:

  • De inputfunctie:

grondstoffen en energie voorzien om de productie gaan te houden.

  • De ruimte-scheppende functie:

de ruimte die het milieu verschaft om productieprocessen en de opslag van goederen in onder te brengen.

  • Woonfunctie

een gezond leefmilieu voor de instandhouding van het menselijk leven.

  • Recreatieve functie:

Water, lucht en bodem maken het mogelijk zich te ontspannen.

  • Afval-ontvangende functie

Afvalstoffen uit de industrie kunnen in het milieu worden geloosd. Op die manier bespaart men productiefactoren die anders voor de sanering van deze afvalstromen nodig waren, maar dit zorgt wel voor vervuiling van andere milieufuncties.

De 3 dimensies van de beschikbaarheid van een milieucomponent:

  • Ruimtelijke milieu-schaarste:

Dit impliceert dat de natuurlijke ruimte tekortschiet om te voldoen aan alle functies die de samenleving wil benutten. (bv. Autowegen aanleggen in een dichtbevolkte stad impliceert opoffering van groene zones.)

De ruimtelijke ordening zorgt voor het oplossen van deze allocatieproblemen.

  • Kwantitatieve milieu-schaarste:

Dit impliceert dat de hoeveelheid van een bepaalde milieucomponent te gering is om aan alle voorgenomen functieafspraken te kunnen voldoen.

Bv. Grondstoffen -> hierbij heb je 2 soorten: de hernieuwbare en niet-hernieuwbare. Bij de eerste moet je zorgen dat de instandhouding van de voorraad verzekerd is. Bij de 2de moet men zuinig zijn bij productie en consumptie hiervan. Men moet het gebruik van deze grondstoffen zoveel mogelijk beperken.

  • Kwalitatieve milieuschaarste:

Dit impliceert dat milieufuncties indirect, via een verandering in de kwalitatieve eigenschappen van een milieucomponent, met elkaar rivaliseren.

Bv. Vervuiling -> oplossing: antivervuilingsbeleid.

Lees meer...

Arbeid

De productiefactor arbeid heet 3 aspecten:

  • Het kwantitatieve aspect:

De hoeveelheid arbeid hangt kwantitatief in de eerste plaats af van de omvang en van de samenstelling van de bevolking.

(zichtbaar in een bevolkingspiramide).

  • Het kwalitatieve aspect:

De productiefactor arbeid hangt ook sterk van het kwalitatieve aspect af.

Deze hangt af van bv. De geschooldheid van bewoners van een land.

  • Het tijdsaspect:

Heel wat wettelijke regelingen hebben de duur van de arbeid beperkt: aantal werkuren per dag, vakanties, pensioenleeftijd,…

Lees meer...

Productiefactoren

De schaarse middelen die ter beschikking staan voor de productie van goederen en diensten noemt men de productiefactoren.

Er zijn 3 categorieën:

  • arbeid en milieu
  • een afgeleide productiefactor: kapitaal.
Lees meer...

Behoeften

De economische behoeften zijn de verlangens van de mens waaraan kan voldaan worden met het inzetten van schaarse middelen (goederen).

De meeste economen nemen aan dat de behoefte van een volkshuishouding vrijwel onbegrensd is. Zodra de primaire behoeften zijn voldaan groeit de vraag naar secundaire behoeften net als de vraag naar differentiatie.

We mogen behoefte niet gelijkstellen aan het goed. Een goed kan een behoefte volledig of slechts gedeeltelijk voldoen. We hebben bv. Een behoefte aan mobiliteit en het goed kan dan een auto zijn, waardoor deze behoefte vervuld wordt.

Neo-klassieke opvattingen:

  • De diensten geleverd door een goed worden uitgedrukt per tijdseenheid. (de levensduur van het product)
  • Van de meeste goederen bestaan er substituten, dus goederen die de behoefte op een andere manier vervullen. Bv. Mobiliteit kan ook vervuld worden met een scooter i.p.v. een auto.

Goederen die op dezelfde manier de behoefte vervullen zijn perfecte substituten bv. Chartaal en giraal geld.

  • De appreciatie van nut van goederen is subjectief. Bv. Een statussymbool van een product is volledig subjectief.

Een econoom laat zijn subjectieve oordelen aan de zijkant en ziet de preferenties van personen als een gegeven, waardoor zijn analyse neutraal is.

Bv. Een econoom maakt geen verschil tussen de analyse van drugs en die van babyproducten. (geen rekening met ethisch karakter)

Economen uit andere leerscholen vinden dat de waarde van goederen en behoeften moet bepaald worden door de gemeenschap. Zij eisen overheidscontrole op de producten. Dit zorgt voor aantasting van de consumentensouvereiniteit en een naïef geloof in de werking van democratische besluitvorming. (verschil valse en echte behoeften ?)

De nuttigheid is het vermogen van goederen en diensten om in een behoefte direct of indirect te voorzien (subjectief). Voor de econoom ontstaat er nuttigheid wanneer er vraag is naar goederen en diensten.

Men spreekt van nut wanneer de econoom doelt op de consumptie door een bepaalde persoon in een bepaalde omstandigheid.

Nuttigheid is de algemene eigenschap van het goed, en nut is het resultaat van de consumptie van het goed.

De welvaart is de mate waarin de behoeften (zowel materieel als immaterieel) in schaarse middelen van een bepaalde regio, land, persoon of groep personen wordt voldaan.

Het welzijn heeft een ruimer karakter en impliceert de bevrediging van verlangens.

Lees meer...

Wat is economie?

Adam Smith wordt algemeen beschouw als de grondlegger van de economische wetenschap en als centrale figuur van de klassieke school. Tevens is hij de vader van het economisch liberalisme. In zijn “Theory of royal sentiments” vergelijkt hij de wereld met de economie. Hij zegt dat in beiden een ‘onzichtbare hand’ zorgt voor de coördinatie tussen het streven naar eigen belang en het algemene welzijn. Voor een optimale economische ontwikkeling zijn lage belastingen, vrede en rechtszekerheid nodig. Door de fellow-feeling (empathie) wordt het egoïsme geremd.

Zijn eerste volwaardig economisch boek is “An inquiry into the nature and causes of the wealth of nations”. Zijn pleidooi voor vrijhandel druist in tegen het mercantilisme en zijn voorkeur voor het ambachtswezen, handel en industrie tegen de fysiocratie. Hij formuleert tevens zijn eigen waardetheorie (onderscheid gebruikswaarde en ruilwaarde) maar is niet in staat de waardeparadox (diamant heeft een grotere ruilwaarde maar toch is de gebruikswaarde kleiner als die van water) te verklaren omdat hij het marginaliteitsprincipe nog niet kent en enkel de arbeid als waarde-bepalende factor ziet. Voor hem zijn specialisatie en ruil de voorwaarden voor economische groei. Tevens formuleert hij de voordelen van de arbeidsverdeling.

Volgens Smith wordt de welvaart van een land bepaald aan de hand van de “national health” (het nationaal inkomen). Hij beschouwt wel enkel materiële goederen als bron van welvaart. Diensten bestempelt hij als onproductief maar wel positief aangezien deze niet toelaten via investeringen de groei te stimuleren. Deze uitspraak wordt later door Marxisten overgenomen.

Volgens Smith moet de staat zich enkel zorgen maken over justitie, defensie, binnenlands orde en collectieve goederen. Hij is enkel voorstander van een taxatie van het grondbezit en weeldebelasting (draagkrachtprincipe). Smith is vervolgens tegen overheidsleningen en pleit voor het betalen van ambtenaren naar hun prestaties. Tevens wil hij voor enkele overheidsdiensten (bruggen, kanalen,…) prijzen vragen.

Er is in die tijd wantrouwen in de overheid doordat er veel corruptie heerste. Hij vond dat de arbeiders gediscrimineerd werden in de loononderhandelingen en dat prijsafspraken tussen producenten enkel nefaste gevolgen had.

De economisten uit deze generatie stelt men als van de klassieke leer. Zij beschouwden enkel materiële rijkdom om hun wetenschap af te bakenen. Later verruimden ze hun visie (neo-klassieke leer) door rekening te houden met dienstverleningen omdat in principe alle materiële goederen dienstig zijn voor de menselijke behoeftebevrediging. Ze stellen dus voor het eerst dat niet-materiële goederen ook een waarde kunnen hebben.

Later doet men een poging om marktprocessen te verklaren. Goederen en diensten werden als economisch waardevol beschouwd als wanneer men deze kon ruilen. Hoewel voor de Tweede Wereldoorlog economie als een afgezonderd domein van de werkelijkheid, werd na WOII die gedachte teniet gedaan en werd de economie beschouwd als sociale wetenschap: het handelen van de mens in groepsverband in situaties van schaarste. Naar de definitie van Robbins: “The science which studies human behavior as a relationship between ends and scarce means which have alternative uses”.

De economische wetenschap bestudeert:

  • hoe mensen individueel of in groep met deze schaarste omgaan;
  • hoe ze er zo rationeel mogelijk mee omgaan;
  • welke instituties er in de maatschappij zijn ontstaan om die schaarsteproblematiek te verhelpen.

Deze schaarste ontstaat doordat mensen geconfronteerd worden met een beperkte hoeveelheid middelen, die evenwel alternatief aanwendbaar zijn, en meerdere aanwendingen van deze middelen. Er zijn dus meerdere doeleinden voor een beperkt aantal middelen. Economisch problemen zijn keuzeproblemen.

De economist moet dus een keuze maken waarvoor hij zijn middelen aanwendt. Als hij zijn middelen in een doel investeert wordt er aan die behoefte voldaan, maar tevens kan hij zijn middelen niet meer investeren in iets anders (opportuniteitskost). De opportuniteitskost is dus de waarde van het belangrijkste alternatieve doel, dat niet meer realiseerbaar is aangezien de middelen zijn aangewend voor de realisatie van deze keuze.

Niet alle economen zijn het hiermee eens. Buchanan stelt dat economie het oplossen van conflicten tussen individuen is door middel van ruiltransacties. Sommige economen stellen dus: “economists are what economists do”. Anderen gaan zich eerder baseren op de onderzoeksmethode in plaats van op het onderzoekdomein.

Het oplossen van het economisch probleem (economisch motief) realiseert men wanneer men schaarse middelen combineert om er goederen en diensten mee te realiseren en er zo productie ontstaat. Besteden is het aanwenden van de producten voor het vervullen van de eigen behoeften. Sommige goederen kunnen ook grondstoffen zijn van een beperkt huishoudelijk productieproces, die het eigenlijke gebruik voorafgaat door invoer van andere productiemiddelen (bv. Arbeidstijd,…)

Hieruit vloeit het economisch motief van de rationele mens: het zo goed mogelijk aan de doeleinden met de beschikbare middelen voldoen in volgorde van urgentie.

Economische of allocatieve efficiëntie is wanneer men er rekening mee houdt dat wanneer een product gedeeltelijk gerealiseerd is, de urgentie ervan afneemt.

Technische efficiëntie is het produceren van een product met zo weinig mogelijk middelen. (Economische efficiëntie omvat de technische efficiëntie.)

De micro-economie bestudeert het economisch keuzeprobleem vanuit het oogpunt van een bepaalde huishouding (bv. Een gezin) of een bepaald goed (bv. Prijsvorming grond).

De macro-economie is de analyse van de samenvoeging van micro-economische gegevens ontstane data (bv. Werkloosheid).

De meso-economie is de bedrijfs-, sectorale of regionale analyse.

Micro- en macro-economie interfereren constant met elkaar.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen