Menu

Item gefilterd op datum: januari 2014

De betalingsbalans

De meeste internationale transacties geven aanleiding tot betalingen in geld van bepaalde landen of groepen van landen = buitenlandse deviezen of buitenlandse valuta.

Voor het economisch beleid van een land of groep van landen is het van belang statistieken te hebben over het geheel van de internationale transacties met het buitenland.

Betalingsbalans verschaft een overzicht van alle transacties van een land of groep van landen met het buitenland gedurende een bepaalde periode (vb 1 jaar)

Op de betalingsbalans worden enerzijds verrichtingen geregistreerd die aanleiding geven tot ontvangsten van buitenlandse deviezen, en anderzijds verrichtingen die uitgaven van buitenlandse deviezen met zich meebrengen.

We delen de betalingsbalans op in 3 rekeningen: de lopende rekening, de kapitaalrekening en de verandering in de officiële deviezenreserves.

  • Lopende rekening = uitvoer en invoer van goed/diensten, inkomens ontvangen uit en betaald aan het buitenland en de lopende transfers. Om enkel de uitvoer en de invoer van goederen aan te duiden, wordt te term handelsbalans gebruikt.

Inkomens op de lopende rekening = inkomens uit arbeid verricht in het buitenland en inkomens uit kapitaal belegd in het buitenland.

Lopende transfers = leveringen van geld of van goederen, waar geen directe prestatie tegenover staat.

  • Op de kapitaalrekening vinden we aan de ontvangstenzijde beleggingen (inclusief leningen) die door buitenlandse overheden, financiële instellingen, bedrijven en particulieren worden gedaan in de Eurozone.
  • De officiële reserves van de Eurozone omvatten de deviezenreserves van de Europese Centrale Bank (ECB) en de nationale banken van de EMU-lidstaten.

In principe is de betalingsbalans in evenwicht vermits elke transactie aanleiding geeft tot een boeking aan de ontvangsten- en aan de uitgavenzijde. Blijkt dat er geen evenwicht is, dan wordt een post “vergissingen en weglatingen” toegevoegd.

Bij een economische analyse laten we de veranderingen in de officiële reserves buiten beschouwing. Anders uitgedrukt beschouwen we de som van de saldi van de lopende rekening en de kapitaalrekening. We spreken dan van een evenwicht op de betalingsbalans als de som van die twee saldi nul is.

Er is een positief/negatief saldo als de som van de 2 saldi positief/negatief is.

Bij een overschot nemen de officiële deviezenreserves toe, bij een tekort dalen ze.

Lees meer...

De werkloosheid

De Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) definieert een werkloze = iemand die niet werkt, onmiddellijk beschikbaar is voor een betrekking en er actief naar zoekt.

Wie er daar niet aan voldoet, behoort ofwel tot de groep van werkenden ofwel tot de niet-actieven.

Het is niet eenvoudig vast te stellen of iemand die niet werkt, ook beschikbaar is voor werk en er actief naar zoekt.

Om werklozen te tellen, worden 2 methoden gebruikt:

  • gegevens gebruiken van de administratie die toezicht houdt op de uitvoering van de werkloosheidreglementering: Rijkdienst voor Sociale Zekerheid (RVA)
    probleem: ze houdt geen rekening met de werklozen die niett ingeschreven zijn bij de RVA, en wel met diegene die wel geregistreerd zijn als werkloos, maar die niet voldoen aan de 3 voorwaarden van de definitie.
  • Uitvoeren van een uitgebreide enquête: jaarlijks door het NIS in samenwerking met het Bureau van de Statistiek van de Europese Unie.

Men berekent de werkloosheidsgraad: die wordt bepaald als het procentueel aandeel van de werklozen in de beroepsbevolking of:

De werkloosheidsgraad op basis van de RVA-gegevens zijn aanzienlijk hoger.

Voor internationale vergelijking zijn gegevens op basis van enquêtes te verkiezen boven administratieve gegevens. Die laatste zijn immers afhankelijk van de werkloosheidsreglementering, die verschillend is van land tot land.

Tenslotte is voor een goed begrip van het werkloosheidsprobleem niet alleen het aantal werklozen van belang maar ook de gemiddelde duur van de werkloosheid.

Ernstig probleem is de langdurige werkloosheid.

Lees meer...

De beroepsbevolking

Om de beroepsbevolking samen te stellen, gaan we uit van wat we noemen de bevolking op werkbekwame leeftijd. (tussen 16 en 65 jaar)

Niet alle mensen binnen die leeftijdsgroep zijn actief in het betaalde arbeidsproces. Zij die dat wel zijn of die het, zoals de werklozen, willen zijn, vormen de actieve of beroepsbevolking.

Niet-actieven = jongeren die nog een scholing volgen + bruggepensioneerden + personen die vrijwillig (huisvrouw of vrijwilligerswerk) of omwille van dwingende rededen (arbeidsongeschiktheid) niet deelnemen aan het betaalde arbeidsproces.

Participatiegraad = deelnemingsgraad = verhouding tussen de beroepsbevolking en de bevolking op werkbekwame leeftijd (gewoonlijk uitgedrukt als %)

Beroepsbevolking = tewerkgestelden (zelfstandigen en hun helpers, loontrekkenden in de private en publieke sector) + werklozen

Lees meer...

Beroepsbevolking, tewerkstelling en werkloosheid

De tewerkstelling is een belangrijke economische variabele, ze is ook een indicator voor de economische activiteit. Gecombineerd met de beschikbare arbeid vormt ze een indicator voor de efficiëntie van een economie.

Het niet inzetten van beschikbare arbeid = verlies aan potentiële welvaart

Tewerkstelling is belangrijk voor de inkomensverdeling

tenslotte draagt tewerkstelling er voor de meeste mensen toe bij dat ze zich goed voelen binnen hun directe omgeving en binnen de ruimere maatschappij.

Lees meer...

Impliciete deflatoren

Impliciete deflatoren maken gebruik van gegevens van de nationale boekhouding, met name van gegeven in lopende en in constante prijzen.

De impliciete deflator van het BBP voor andere jaren is dan gelijk aan:

In symbolen kunnen we de berekening als volgt voorstellen:

Die uitdrukking verschilt enigszins van de vorige voor een prijsindex.

De gewichten houden verband met de kwantiteiten van het jaar 2003.

De gewichten = aandelen van elk goed of elke goederengroep in het BBP van 2003, waarbij voor de berekening van de aandelen de prijzen van het basisjaar 2000 worden gebruikt.

Een index waarbij de gewichten betrekking hebben op het jaar waarvoor de index berekend wordt, noemen we een Paasche-index

De impliciete deflator van het BBP of het BNP biedt het voordeel dat hij de evolutie meet van het gemiddelde prijspeil van alle goed/diensten, en dus niet alleen van de consumptie. Het nadeel van deze index is dat hij slechts met een min of meer grote vertraging gepubliceerd wordt.

Overigens kan men impliciete deflatoren bereken voor alle aggregaten van de nationale rekeningen waarvoor gegevens beschikbaar zijn tegen lopende en tegen constante prijzen.

De 2 prijsindices van de consumptie, het gebruikelijk indexcijfer en de impliciete deflator van de particuliere consumptie, geven nagenoeg hetzelfde beeld.

Lees meer...

De prijsindex van de consumptie

De bedoeling van de prijsindex van de consumptie is van maand tot maand de veranderingen in de kosten van de consumptie, of maw de kosten van levensonderhoud, te meten.

Daartoe wordt op basis van gezinsenquêtes een representatieve goederenkorf opgesteld.

  • op basis van die noteringen: maandelijks prijsindexcijfer.

Het gewicht van elk goed is in principe gelijk aan het aandeel van de uitgaven voor de goederengroep waarvoor dat goed representatief is, in de totale uitgaven voor consumptie.

Een prijsindex waarbij de gewichten gebaseerd zijn op gegevens van het basisjaar = Laspeyres-index.

De prijsindex van de consumptie is geregeld een onderwerp van discussie, vooral in landen als België waar die indicator de basis vormt voor de aanpassing van lonen en salarissen aan de prijsevolutie.

Kritiek:

  • consumptiekorf blijft gedurende een aantal jaren ongewijzigd, hoewel de samenstelling van de consumptie-uitgaven verandert. Producten die een sterke prijsstijging ondergaan, worden door de consumenten vervangen door substituten. Waarschijnlijk zal het aandeel van duurder wordende producten in de uitgaven voor de consumptie dalen en het aandeel van goedkoper wordende producten toenemen.
  • De index overschat de kosten van levensonderhoud.
  • Soms pogen regeringen door beïnvloeding van de prijzen van goed die in het indexcijfer worden opgenomen, een stijging van het indexcijfer te beletten. Landen waar de lonen automatisch aangepast worden aan de index van de consumptieprijzen, kunnen op die manier de loonkosten onder controle houden. In ons land worden de lonen (en ook de huurprijzen) geïndexeerd met de zogenaamde gezondheidsindex. (deze wordt bekomen door uit het gewone indexcijfer de zwaar belaste producten: alcoholische dranken, tabakswaren en motorbrandstoffen weg te laten.)
  • Bij de berekening van de index wordt geen rekening gehouden met kwaliteitsverbeteringen van de in het indexcijfer opgenomen goed/diensten.

wijzigingen in de consumptieprijsindex weerspiegelen dus niet exact veranderingen in de kosten van levensonderhoud, voor zover dat al mogelijk zou zijn. Volgens sommige berekeningen in het buitenland mag de consumptieprijsindex elk jaar met 1 tot 1,5% toenemen, vooraleer er van een reële daling van de koopkracht sprake is.

Lees meer...

Prijsindices

De eerste stap bij de berekening van een prijsindex is de prijzen van de betrokken goederen en diensten vergelijkbaar te maken.

Wijzigingen in de prijzen van verschillende goederen en diensten met eenzelfde bedrag kunnen in percenten (of relatief) uitgedrukt sterk verschillen.

Daarom drukken we de prijs van elk goed/dienst waarvan we de evolutie willen meten, eerst uit als een indexcijfer.

De formule voor de berekening van de prijsindex van goed i in jaar t is dus:

In deze uitdrukking verwijst het superscript 0 naar het basisjaar.

De prijsindex van een groep van goed/diensten in jaar t is een gewogen gemiddelde van de prijsindices van de individuele goederen en diensten in dat jaar. Hij wordt berekend als:

In de formule stelt n het aantal goederen en diensten voor. De term wi is het gewicht; het stelt het relatief belang van goed of dienst i voor. Gewichten zijn positief, kleiner dan 1 en de som ervan moet gelijk zijn aan 1.

Zie vb p 401

Daar in de praktijk zeer vele goederen en diensten zijn, is het onmogelijk de prijzen van alle goederen en diensten in de prijsindex op te nemen. Men beperkt zich dan tot een representatief staal. Elk goed/dienst krijgt dan als gewicht het belang van de groep van goederen of diensten waartoe het behoort.

De prijsindices, die in de praktijk worden gebruikt, verschillen wat betreft:

  • de goederen- en dienstengroep, waarvan men de prijsevolutie wil meten;
  • de concrete goederen/diensten die worden opgenomen in de berekening;
  • de gebruikte wegingscoëfficienten.

Lees meer...

Nationaal product en economische welvaart

Om de welvaart van verschillende landen te vgl, zouden we het BBP of het BNP van die landen kunnen gebruiken als maatstaf.

Om de welvaart van 1 land in de tijd te meten, zouden we de verandering in die variabelen kunnen gebruiken.

Vooraleer het BBP of het BNP te gebruiken voor welvaartsvergelijking zijn er echter een paar correcties nodig:

  • men moet rekening houden met de omvang van de bevolking. Daarvoor kunnen we corrigeren door het nationaal product op een hoofdelijke op “per capita”-basis uit te drukken, dwz door het te delen door het bevolkingsaantal.
  • Voor vergelijking tussen landen is het bovendien nodig het nationaal product per capita uit te drukken in een gemeenschappelijke munt, gewoonlijk de dollar. Het verkregen resultaat is uiteraard afhankelijk van de wisselkoers. Eenzelfde per capita product zal een grotere dollarwaarde hebben naarmate de prijs van de dollar uitgedrukt in de nationale munt lager is.
  • Bovendien hoeft het geen betoog dat de hoeveelheid goederen en diensten, waarover een land in een bepaalde periode beschikt, slechts 1 aspect is van het complexe fenomeen welvaart.
  • We moeten ook rekening houden met een aantal andere factoren zoals de verdeling van het nationaal inkomen, de vereiste arbeid om het BBP te produceren en de effecten van de productie op het milieu.
  • Ten slotte moeten we opmerken dat bij de berekening van het nationaal product bepaalde goederen en diensten niet in rekening worden gebracht. (vb huishoudelijke diensten voor eigen consumptie en zwartwerk = productie-activiteiten waarbij sociale bijdragen en belastingen worden ontdoken).

Lees meer...

Groeivoeten en indices

Meestal zijn economen meer geïnteresseerd in de verandering dan in het niveau van een variabele. We kunnen die veranderingen absoluut of relatief uitdrukken.

  • Zie vb p 397

Als we het BBP tegen constante prijzen in het jaar t voorstellen door , dan is de absolute verandering gelijk aan:

Het is duidelijk dat de absolute verandering een kengetal is met een belangrijke beperking. (1.000 op 2.000.000 is niet gelijk aan 1.000 op 10.000)

  • we berekenen de relatieve verandering of groeivoet, die brengt het uitgangsniveau van het BBP in rekening

Als we de groeivoet voor het jaar t voorstellen door , dan berekenen we de groeivoet of relatieve verandering als volgt:

gt = groeivoet van het jaar t

Een alternatief kengetal om de groei van een grootheid weer te geven, is het indexcijfer. Daarbij stellen we de betrokken variabele in een bepaald jaar, het basis- of referentiejaar, gelijk aan 100.

Als we de grootheid in het basisjaar voorstellen door, dan wordt het indexcijfer voor de grootheid in het jaar t, berekend als:

Q0 = De grootheid in het basisjaar

t = het jaar

Indt = het indexcijfer

Indexcijfers en groeivoeten zijn sterk verwant, maar toch verschillend:

Indexcijfer toont de groei van de betrokken grootheid over de periode tussen het basisjaar en het beschouwde jaar.

Groeivoet meet de verandering gedurende 1 jaar.

De absolute toename van de index (dikwijls aangeduid met de term (index)punten) tussen 2 opeenvolgende jaren is niet gelijk aan de procentuele groei.

Indexcijfers worden ook gebruikt voor de evolutie van het algemeen prijspeil, van uurlonen, van de concurrentiepositie van een land of van de omzet van een onderneming. Ook voor de vergelijking van eenzelfde variabele in verschillende landen kunnen indexcijfers worden gebruikt.

Lees meer...

Nominale een reële productie

Veranderingen in het BBP zijn niet alleen het gevolg van wijzigingen in de kwantiteiten, maar ook van veranderingen in de prijzen.

Om een betere maatstaf te hebben voor veranderingen in de output van goed/diensten, moeten, we bij de berekening van het BBP dus een correctie doorvoeren voor prijswijzigingen.

Daarvoor passen we een eenvoudige techniek toe:

We gebruiken de prijzen van een bepaald jaar, we noemen dat jaar het basisjaar, om voor alle jaren de bruto toegevoegde waarde te bereken.

De berekening van het BBP tegen constante prijzen (= prijzen van het basisjaar), levert dus een betere maatstaf op voor de evolutie van de economische activiteit dan de berekening tegen werkelijke of lopende prijzen.

BBP berekend tegen constante prijzen = reëel bruto binnenlands product

BBP berekend tegen lopende prijzen = nominale bruto binnenlands product

De berekening van het BBP van 2003 aan lopende prijzen kunnen we schematisch voorstellen:

Het reële BBP van bv 2003, berekend tegen prijzen van 2000, geven we als volgt weer:

Tot slot merken we op dat niet alleen het BBP, maar ook de andere aggregaten van de nationale boekhouden, zoals de output van de verwerkende nijverheid of de private consumptie, kunnen berekend worden tegen prijzen van een basisjaar.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen