niet-belastingontvangsten
- Gepubliceerd in Economie
- Reageer als eerste!
verstaan we alle ontvangsten van de overheid die niet onder de belasting vallen.
verstaan we alle ontvangsten van de overheid die niet onder de belasting vallen.
Accijnzen worden geheven over een beperkt aantal goederen met de bedoeling het gebruik te ontmoedigen. Accijnzen worden geheven als een vast bedrag per hoeveelheid. Invoerrechten.
Deze bestaan uit een heffing aan de grens bij invoer van bepaalde artikelen. Motorrijtuigenbelasting.
De motorrijtuigenbelasting wordt betaald door personen die met hun voertuig gebruikmaken van de openbare weg. De hoogte van deze belasting, die aan het kenteken van de auto is gekoppeld, is afhankelijk van:
1. Het gewicht van de auto
2. De provincie waar men woont
3. De brandstof waar de auto op rijdt
Andere namen voor directe en indirecte belastingen zijn belastingen op inkomen en winst, respectievelijk kostprijsverhogende belastingen.
De bedrijven moeten het verschil tussen de ontvangen en betaalde omzetbelasting aan de Staat afdragen. Dit verschil hangt samen met dat tussen de verkoopwaarde van de verkochte goederen en de inkoopwaarde van de gekochte grond- en hulpstoffen. Het resultaat is dat de ondernemer belasting over de toegevoegde waarde (BTW) betaald. Zo verkrijgt de overheid inkomsten uit de BTW-heffing
is het verschil tussen de waarde van de bezittingen en de waarde van de schulden.
Onderscheid moet worden gemaakt tussen de gemiddelde belasting- en premiedruk en de marginale druk. De marginale belasting- en premiedruk is de extra belasting (uitgedrukt in een percentage) die moet worden betaald als meer wordt verdiend. Wanneer de top van het belastbaar inkomen in box 1 bijv. in de schijf van 42 % zit, moet over elke extra euro die wordt verdiend, 0.42 ct. Extra belasting worden betaald. De marginale belastingdruk dus 42 %.
Een andere directe belasting, naast de loon- en inkomstenbelasting, is de vennootschapsbelasting.
Dit is belasting over de winst die door NV’s en BV’s betaald moet worden.
Enkele vormen van indirecte belastingen zijn:
- Omzetbelasting
- Accijnzen
- Invoerrechten
- Motorrijtuigbelasting
als in verhouding meer belasting moet worden betaald naarmate het inkomen stijgt.
drukken weliswaar op de consument, maar het is de aanbieder die de belasting daadwerkelijk betaalt.
heet zo omdat de betalingsplicht en de belastingdruk op dezelfde persoon rusten. Zo moet iemand die werkt, een deel van zijn inkomen afstaan in de vorm van loon- en inkomenstenbelasting. De overheid slaat ieder persoonlijk aan voor een bepaald bedrag; die persoon moet de belasting ook daadwerkelijk betalen
zijn gedwongen betalingen aan de overheid waar geen rechtstreekse individuele tegenprestatie van de overheid tegenover staat.
bestaat uit de ambtenarensalarissen.
1. De collectieve uitgaven zijn opgebouwd uit de uitgaven van de overheid en de uitgaven van de socialeverzekeringsfondsen. Een derde deel van de collectieve uitgaven komt voor rekening van de socialeverzekeringsfondsen; we onderscheiden hierbij volksverzekeringen en werknemersverzekeringen.
2. De overheidsuitgaven vallen uiteen in overheidsbestedingen en inkomensoverdrachten.
3. De inkomensoverdrachten via de overheid bestaan vooral uit: bijstand, huursubsidie, kinderbijslag en studiefinanciering. Deze inkomensoverdrachten worden uit de belastingopbrengsten gefinancierd.
4. De overheidsbestedingen bestaan uit overheidsconsumptie en overheidsinvesteringen. Met haar bestedingen legt de overheid rechtstreeks beslag op de productiefactoren die in een land aanwezig zijn. Deze bestedingen zijn inkomensvormend voor de bezitters van de productiefactoren. Dit in tegenstelling tot de inkomensoverdrachten via de overheid: deze leiden slechts tot een andere verdeling van het inkomen.
5. De ambtenarensalarissen bestaan uit het loon van ambtenaren en semi-ambtenaren. Onder de laatste categorie vallen bijv. werknemers in het onderwijs.
6. De materiële overheidsconsumptie omvat bijv. meubilair, computers, energie, legeruniformen en wapens.
7. De overheidsinvesteringen betreffen aanleg en onderhoud van wegen, dijken, kanalen, havens en spoorlijnen.
belastingen + sociale premies + niet-belastingontvangsten: nationaal inkomen x 100 %
Ook kunnen de belastingdruk en de premiedruk apart worden berekend. De nietbelastingontvangsten
worden dan bij de belastingontvangsten opgeteld.
is de afzet waarbij kostendekking plaatsvindt. De winst is dan gelijk aan nul.
Bij een prijsdaling zal het break-evenpunt natuurlijk later bereikt worden. Daalt de prijs tot onder de variabele kosten per stuk, dan heeft productie geen zin meer; de stekers en de overige variabele kosten kunnen niet meer worden betaald. Zolang de prijs boven de variabele kosten per stuk ligt, dient er eenvoudig zo veel mogelijk geproduceerd en verkocht te worden; als het kan tot de capaciteitsgrens.
zijn gelijk aan de som van de variabele en de constante kosten.
- TCK totale constante kosten;
- TVK totale variabele kosten;
- TK totale kosten;
De variabele kosten per stuk worden aangeduid met de letter a en het geproduceerde aantal met q.
TK= aq+TCK
Gemiddelde constante kosten GCK= TCK:q
Gemiddelde variabele kosten GVK= TVK:q
Gemiddelde totale kosten GTK= TK:q
GTK=GCK+GVK
Totale opbrengsten = prijs van het product x verkochte hoeveelheid producten
TO=pxq
q = de afzet en TO =de omzet
totale winst
TW = TO – TK
TO = pq
TK = aq + TCK
TW = pq – aq – TCK
Kostendekking, opbrengsten en kosten precies met elkaar in evenwicht willen brengen
TO = TK
TW = TO – TK = 0
zijn kosten die rechtevenredig toenemen met de hoeveelheid geproduceerde goederen.
GVK= TVK:q
Voorbeelden proportioneel variabele kosten:
- Brandstofkosten van transportbedrijven
- De inkoopwaarde van de omzet bij handelsbedrijven
- De inkoopwaarde van grondstoffen bij industriële bedrijven
is de hoeveelheid goederen die een bedrijf in een jaar maximaal kan voortbrengen.
De kosten die voortvloeien uit het bestaan van een bepaalde capaciteit noemen we capaciteitskosten. Zolang de capaciteit niet verandert, veranderen ook de capaciteitskosten niet.
Daarom duiden we deze kosten aan als constante of vaste kosten.
GCK = TCK:q
q = de geproduceerde hoeveelheid
variabele kosten zijn kosten die veranderen met de hoeveelheid geproduceerde goederen.
Voorbeelden variabele kosten:
- Grondstoffen
- Onderdelen die bij een ander bedrijf worden besteld
- Bepaalde energiekosten
- Het loon van oproepkrachten