Activity centers
- Gepubliceerd in Boekhouden
- Reageer als eerste!
Activity centers zijn een verzameling van gelijkaardige activiteiten, zoals deze van een bepaalde afdeling. Dus eigenlijk synoniem voor KOSTENPLAATSEN.
Activity centers zijn een verzameling van gelijkaardige activiteiten, zoals deze van een bepaalde afdeling. Dus eigenlijk synoniem voor KOSTENPLAATSEN.
Zij vormen de band tussen middelen en activiteiten, maar hoe worden ze vastgelegd?
Voorbeeld
Totale personeelskost | 375.000 |
Resource driver | Aantal beschikbare uren |
Volume resource driver | 10 WN × 38 (uren in week) × 48 weken = 18.240 uren |
Kost per eenheid resource driver | = 375.000 / 18.240 = 20,56 |
Toerekening aan activiteit | = 20,56 × 1.824 (gegeven) = 37.500 |
In realiteit wordt weinig gebruik gemaakt van resource drivers en zal men stap 1 dus overslaan.
Het betreft kostensoorten zoals personeelskosten, afschrijvingen, belastingen, diensten en diverse goederen.
Waar halen we de middelen? Meestal in de algemene boekhouding of budgetten.
Activiteiten zijn werkeenheden die deel uitmaken van de reële ondernemingsorganisatie en zijn niet noodzakelijk boekhoudkundige begrippen.
Activiteiten kunnen plaatsvinden op verschillende niveaus
Om de kost van een kostobject te bepalen werken we in 2 stappen :
Herhalen we dit voor alle kostensoorten dan komen we uiteindelijk de totale kost van de activiteit uit
Algemeen schema
Centraal staan de activiteiten. Toewijzing van de middelen aan de activiteiten gebeurt via zogenaamde “resource drivers”. Consumptie door de kostobjecten van de activiteiten gebeurt via “activity cost drivers”
Als resource driver wordt hier het aantal arbeidsuren genomen die de “product support”-afdeling besteden aan elk van deze 3 activiteiten (hier in %). De link tussen activiteiten en kostobjecten (hier producten) wordt gelegd door activity cost drivers.
Traditionele kostprijssystemen
OF DUS : producten gebruiken middelen
Voor zover het directe kosten betreft kan de toewijzing gebeuren op causale wijze. Indirecte kosten worden via verdeelsleutels toegerekend.
Activity based costing
OF DUS : activiteiten gebruiken middelen en objecten gebruiken activiteiten
Centraal staan de activiteiten. Deze kunnen slechts gerealiseerd worden dankzij middelen (kosten).
Anderzijds zijn het de kostenobjecten die activiteiten vragen. Kostobjecten zijn ruimer dan producten. Zij kunnen ook productgroepen, productlijnen, klanten, distributiekanalen en verkoopregio’s omvatten.
De indirecte kosten worden niet langer gespreid over “cost pools” die overeenstemmen met afdelingen of fysieke zones, maar wel per activiteit. De verdeelsleutels zijn niet langer uitsluitend gekoppeld aan het productievolume.
Een ABC-systeem identificeert en classificeert de belangrijkste activiteiten van het productieproces in 1 van deze 4 categorieën : unit-level, batch-level, product-level of facility-level.
ABC probeert oorzaak en gevolg relaties te benoemen om kosten te verdelen. Zodra de kosten van de activiteiten (afdelingen) bekend zijn, worden deze kosten toegewezen aan elk product afhankelijk van de mate waarin voor dit product gebruik gemaakt wordt van die diensten.
In vele bedrijven is de kostprijscalculatie gebaseerd op de veronderstelling dat de directe arbeidsuren de belangrijkste kostenveroorzaker (cost driver) zijn. Dit leidt ertoe dat veel indirecte kosten over de producten worden verdeeld naar rato van de directe arbeidsuren. Dit kan enkel met werkelijkheid overeenstemmen in arbeidsintensieve bedrijven die in massa een beperkt aantal gelijkaardige producten produceren.
In moderne bedrijven is dit NIET zo! Deze hebben een breed gamma van zeer verschillende producten.
Het deel van de indirecte kosten dat aan deze verschillende producten wordt toegewezen, kan niet meer afhankelijk zijn van directe uren, omdat er andere variabelen zijn die indirecte kosten creëren (speciale bewerkingen, productie op order versus productie op voorraad,…).
Door gebruik van verkeerde omslagsleutels (vb. directe arbeid) werken veel bedrijven met onjuiste kostprijzen. “Costing systems systematically distort product costs”
De in de kostenplaats verzamelde kosten kunnen moeilijk via dezelfde verdeelsleutel over de verschillende producten verdeeld worden, daar waar het verband tussen producten en kosten voor de verschillende kostensoorten anders is.
Er zijn 2 methoden:
1. Hoeveelheidmethode of gemiddelde kostenmethode
Na het splitsingsmoment stelt men de hoeveelheid van de eindproducten vast en verdeelt men de gemeenschappelijke kosten naar deze hoeveelheid.
Kostprijs A = (hoeveelheid A / totale hoeveelheid) × gemeenschappelijke kosten + specifieke kosten van A
2. Relatieve verkoopwaardemethode
De relatieve verkoopwaarde bestaat uit de omzet verminderd met de specifieke kosten. De verkoopprijs × productiehoeveelheid worden na het splitsingsmoment verminderd met de specifieke kosten. De gemeenschappelijke kosten worden dan in verhouding tot de relatieve verkoopwaarde verdeeld.
Kostprijs A = [ (omzet A – specifieke kosten) / totale relatieve verkoopwaarde] × gemeenschappelijke kosten + specifieke kosten A
BEOORDELING
Gebruikt men de relatieve verkoopwaarde dan past men de draagkracht toe, d.w.z. hoe hoger de relatieve verkoopwaarde hoe meer kosten het product opneemt. Gebruikt men de hoeveelheidmethode dan is de output bepalend voor de kostentoerekening.
Een aantal ondernemingen gebruikt een andere methode : men aanvaardt als kostprijs de verkoopprijs verminderd met de normale winstmarge (“backward costing”).
Kosten van nevenproducten en afval
Nevenproducten = producten die automatisch bij het productieproces ontstaan naast de eigenlijke nagestreefde producten en die bovendien verkoopbaar zijn
Onderscheid met afval omdat :
Meest praktische methode : verkoopwaarde van de nevenproducten beschouwen als vermindering van de productiekostprijs van producten (aftrekmethode)
In diverse processen wordt tot op zekere hoogte in het proces kosten gemaakt die nog niet geïdentificeerd kunnen worden met de producten die uit het proces zullen ontstaan. Tot op het moment dat er verschillende producten bestaan heeft men “gemeenschappelijke kosten”. Deze moeten op een of andere manier verdeeld worden over de productie zelf.
a) Eerste mogelijkheid: de indirecte kosten vertonen een (causaal) verband met de totale directe kosten van de eindproducten
Berekening toeslag = totale indirecte kosten / totale directe kosten
Indirecte kosten per product = directe kosten van product × toeslag
b) Tweede mogelijkheid : de indirecte kosten vertonen een (causaal) verband met de grondstofkosten van de eindproducten
Toeslag = totaal indirecte kosten / totaal materiaalverbruik
Indirecte kosten per product = materiaalkost product × toeslag
c) Derde mogelijkheid : de indirecte kosten vertonen een (causaal) verband met de directe personeelskosten van de eindproducten
Toeslag = totaal indirecte kosten / totaal personeelskosten
Indirecte kosten per product = personeelskost per product × toeslag
2. Globale toeslagmethode steunende op kwantiteiten
a) Eerste mogelijkheid : de indirecte kosten vertonen een (causaal) verband met het aantal gebruikte machine-uren door de eindproducten
Toeslag = totaal indirecte kosten / totaal van machine-uren
Indirecte kosten per product = machine-uren per product × toeslag
b) Tweede mogelijkheid : de indirecte kosten vertonen een (causaal) verband met het materiaalverbruik (in hoeveelheden) van de eindproducten
Toeslag = totaal indirecte kosten / totaal materiaalverbruik (vb. in kg)
Indirecte kosten pp = materiaalverbruik product × toeslag
c) Derde mogelijkheid : de indirecte kosten vertonen een (causaal) verband met het aantal directe arbeidsuren in de eindproducten.
Toeslag = totaal indirecte kosten / directe arbeidsuren
Indirecte kosten per product = directe arbeidsuren pp × toeslag
Hoe berekenen we nu uit gegevens 1. En 2. De kostprijs per product?
Kost product X | Berekening | Totaal | Kost per eenheid |
Materiaalverbruik | = # kg × € ?/kg × # stuks | = uitkomst berekening | = totaal / # stuks |
Directe personeelskosten | = # uren × kost per uur × # stuks | = uitkomst berekening | = totaal / # stuks |
Indirecte kosten | = A × toeslag | = uitkomst berekening | = totaal / # stuks |
Totale kosten |
| Som van totalen | Som kost per eenheid |
Met A is veranderlijk met keuze methode (zie eerder)
3. Gedetailleerde toeslagmethode steunende op de waarde
Door een verdere analytische kostendetaillering kan men de indirecte kosten splitsen in:
Toeslag per euro directe kost = totaal categorie 1 / directe kosten
Toeslag per euro materiaalkost = totaal categorie 2 / totaal materiaalverbruik
Toeslag per euro arbeidskost = totaal categorie 3 / totale personeelskosten
4. Gedetailleerde toeslagmethode steunende op kwantiteiten
Toeslag per machine-uur = totaal categorie 1 / # machine-uren
Toeslag per kg materiaalverbruik = totaal categorie 2 / # kg materiaal
Toeslag per direct arbeidsuur = totaal categorie 3 / # directe arbeidsuren
Deze methode wordt voornamelijk door centra gebruikt die meerdere soorten niet-verwante prestaties leveren.
Kostprijs = directe kosten + toeslag indirecte kosten
Voor de toerekening van de indirecte kosten wenst men tot een eenvoudige kostprijsformule te komen door het berekenen van een toeslag. Deze toeslag wordt dan vermenigvuldigd met het gebruik van de veroorzakende factor door elk product.
Vooral bruikbaar in meerproductondernemingen waar de producten een zekere verwantschap met elkaar vertonen. Deze kan berusten op : gemeenschappelijke grondstof, gemeenschappelijk productieproces waarbij grondstofverbruik verschilt per variëteit of gemeenschappelijk productieproces met een verschillende productietijd per variëteit.
Op grond hiervan kan men werken met een geïndexeerde delingscalculatie, waarbij de onderlinge verschillen in grondstoffen en/of productietijd als wegingsfactoren worden gebruikt.
Men neemt soms gemakhalve de verkoopprijs (marktprijs) als equivalentiecijfer.
METHODE :
1) Één van de variëteiten wordt als basis gekozen en krijgt equivalentiecijfer 1
2) De anderen worden in relatie gebracht met de basisvariëteiten waardoor men een aantal equivalentiegetallen bekomt
3) De equivalentiegetallen vermenigvuldigen met de geproduceerde hoeveelheid per variëteit zodat we een gewogen productie per variëteit bekomen
4) De totale op al deze variëteiten betrekking hebbende kosten worden door het totaal van de gewogen productie gedeeld
5) De uitkomst van 4 wordt met de gewogen productie per variëteit vermenigvuldigd waardoor men de totale kosten per variëteit bekomt
6) Bij deling door de werkelijk geproduceerde hoeveelheid per variëteit verkrijgt men de kosten per eenheid van een bepaalde variëteit