Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Fase I: Hallstatt-krijgers Ijzertijd

Vanuit de Griekse steden ging men in deze periode in noordelijke richting op zoek naar grondstoffen. Dergelijke handelsroutes liepen over de Balkan naar het oosten van de Alpen en van daaruit naar de periferie, zoals Scandinavië. Er ontstonden nederzettingen in de Oost-Keltische Kreis (te situeren in Slovenië, Oostenrijk, …) die bevoorrecht waren door hun handelspositie ten opzichte van de andere dorpen in de oude landbouw- en veeteelttraditie. Voorbeelden van dergelijke plaatsen zijn Sticna, Sokon en Hallstatt.

Deze plaatsen zijn gelegen in de onmiddellijke nabijheid van de grondstoffen, ijzererts in het geval van Sticna of een zoutberg zoals bij Hallstatt. Dit verklaart de uitgesproken rijkdom, iets wat te zien is in de sporen van versterkingen. De bekendste sites zijn echter de grafheuvels in de omgeving van dergelijke kernen met individuele inhumaties en vele rijkdommen. Dergelijke graven zijn ook op de handelsroutes te vinden.

Vaak bevatten ze producten uit zowel het noorden als het zuiden. Er is bronzen vaatwerk (situlae) dat kunstig versierd werd met horizontale banden met religieuze en soms erotische taferelen. Vooral symposiumscènes zijn te zien, een Grieks, ritueel, funerair maal met wijndronken en competities in kunst, maar ook in de vechtsport. Dit gebruik uit de mediterrane wereld werd door de hogere sociale kringen overgenomen.

De emmer van Kuffarn is in deze context het bekendste voorbeeld. De afbeelding erop toont een stoet waarbij de opgebaarde dode op een wagen ligt. Op de tweede band is een symposium aan de gang met aanwezigheid van de verpakte dode. In de achtergrond is een levende te zien die drinkt uit een situlae met een pollepel. Rechts vechten twee mannen in een funeraire competitie waarbij er tussen hen in een helm te zien is, mogelijks de prijs waarvoor ze streden. Op een andere situlae figureren twee personages op een zetel met punthoeden en schoenen, die respectievelijk de panfluit en de harp bespelen. Tussenin staat er een emmer, vermoedelijk de inzet van hun duel.

Er is sprake van een zekere sociale differentiatie, maar tussen nederzettingen (in de vorm van grafvelden) onderling. Hierbij zijn bepaalde sites opmerkelijk rijker en bloeiender, waarbinnen iedereen deelt in de weelde, zij het niet in gelijke mate.

Hallstatt kende rond 800 een explosie qua mijnactiviteit, gebruik makende van de vroegere technologie. Kristalzout werd uit de rots gekapt of uit kristalliserend water gewonnen, een product dat ervoor zorgde dat het organisch materiaal van deze site goed bewaard bleef. De nederzetting zelf is onbekend, maar het grote grafveld werd in de 19e eeuw opgegraven door Ramsauer. Jammer genoeg werden door het toerisme heel wat graven opengelegd en gingen de vondsten van deze plekken verloren.

Het grafritueel is een individuele inhumatie op de rug, hoewel er ook crematies voorkomen. In de middeleeuwen werd zelfs een lijk opgegraven, maar dat verrotte bij herbegraving. Er werden slechts enkele vrij rijke graven gevonden, met bronzen vaatwerk allerhande. De giften zijn genderbepaald, met sieraden zoals oorringen en opzichtige mantels met bronsbeslag voor de vrouwen. De mannen kregen figulae (mantelspelden met figuratieve hangertjes van bijvoorbeeld dieren) en torques (een ringachtig halssieraad) mee. De krijgers bezaten versierde zwaarden, de ruiters phalarai of paardentuig.

Hallstatt bevindt zich duidelijk in een innoverend gebied qua nieuwe producten. Zo situeren we er de vondst van het eerste glazen vaatwerk, dat zijn oorsprong kent in de Griekse sfeer, en een zwaard met amber en ivoor bezet, een knappe mix van noord en zuid. Dit staat in schril contrast met de omliggende nederzettingen, bewoond door arme boeren.

In de periferie zijn er ook graven van Hallstattkrijgers teruggevonden. Deze conclusie trok men toch toen er gelijkaardige zwaarden en paardentuigen werden aangetroffen. Men zag hierin een vorm van migratie, raids van krijgers die bleven plakken of sneuvelden. Tegenwoordig staan de verhuizingstheorieën onder vuur, maar het sterkste argument is dat de Keltische paarden grote pony’s zijn, en geen Arabische volbloeden, dus dat het afleggen van grote afstanden in korte tijd niet mogelijk was. Recente theorieën zien ze eerder als lokale potentaten die op z’n Hallstatts leefden en dus ook zo begraven werden. Deze zitten in de handelsnetwerken als plaatselijke tussenpersonen.

Een voorbeeld vormt het prinsengraf bij Oss en in Court-Saint-Etienne, in Brabant, werd een soortgelijk graf opgegraven. In Oss functioneerde een bronzen situlae als urne en groef men opnieuw paardentuig op. Bij vele van de rijkere perifere graven vind men ijzeren zwaarden met gouddraad, die nadien werden geplooid om ze onbruikbaar te maken. Een gelijkaardig fenomeen zijn de vondsten van gebroken bronzen zwaarden.

De Scythen, de Thraciërs, de Sarmaten en de Daciërs aan de Zwarte Zee en in Oost-Europa

In dezelfde tijdspanne als de Halstattcultuur arriveren de Scythen in Europa die we vooral kennen via de Griekse historicus Herodotos, in zijn boek Historiae schreef hij zijn ervaringen met de Scythen neer. De Scythen zijn nomaden-ruiters die oorlog voeren met pijl en boog. De archeologie heeft de teksten over Herodotos met name over funeraire praktijken kunnen toetsen. Scythen werden begraven in Kurganen, grote grafheuveles met een grafkamer, er worden vele giften meegegeven ook dienaren. De grote Kurgan van Chertomlyk heeft een diameter van 120 meter en bestond uit vier kamers met een complexe achterkamer. Bekende voorbeelden zijn ook Tolstoya Maguila en Koel Oba. De Scythen zullen verder oostwaarts trekken. In de derde eeuw voor Christus gaan ze plaats ruimen voor de Sarmaten een ander nomadisch volk uit de Euraziatische steppen.

De Thrakiërs vestigden zich in de 8ste eeuw BC vooral in het huidige Bulgarije en onderhouden nauwe contacten met de Griekse kolonies.

Lees meer...

Nieuwe Geografie en Chronologie Ijzertijd

Door de nieuwe economische structuren zullen nieuwe culturele tradities ontstaan. Hierbij speelt het Middellandse Zeegebied een cruciale rol, daar zij optreedt als vragende partij voor producten zoals huiden, hout, amber, zout, … Dit zorgt voor economische assen in noord-zuidrichting, i.p.v. oost-west zoals in de Bronstijd.

Wallerstein en Braudel ontwikkelden hierover een model met een wereldeconomie rond een innoverend gebied, waarbij de grondstofvraag de motor tot verandering vormt. De periferie is hierbij een afzet- en grondstoffenmarkt. Voor de uitwisseling tussen kern en rand ontstaat er een tussenschakel, de Kelten, in de streek ten noorden van de Alpenhoogten. Deze ‘tweede cirkel’ wordt veel meer beïnvloedt dan de rest van de periferie.

Men kan concluderen dat de veranderingen in het Middellandse Zeegebied de tijdsopdeling van de rest van Europa zullen determineren. Hierbij hanteren we een opdeling in vier periodes, zijnde:

  • 800-600: Hallstatt-krijgers (de term ‘Kelten’ werd slechts nadien aangetroffen)
  • 600-450/400: Keltische Prinsen
  • 400-200: Keltische Krijgers
  • 200-58: Gallische handelaars en oppida
Lees meer...

Eerste IJzer in Europa

De oudste ijzeren objecten dateren reeds uit de tijd van het eerste brons, maar pas veel later werd ijzer het gangbare metaal. Echter, eens de technologie op punt stond kende de metallurgie een snelle verspreiding over Europa vanuit het oosten. Dit is te verklaren doordat het erts alomtegenwoordig was, maar de behandeling ervan veel moeilijker is. Eerst dient men te op te warmen in laagoventjes op een constante temperatuur, om zo het erts zelf niet te verbranden, nadien volgt nog een zuiveringsproces alvorens het smeden kan worden aangevat.

Op het mentale vlak werd ijzer weinig geapprecieerd. Hoewel het aanvankelijk gebruikt werd voor luxeproducten, kwam het metaal al gauw in de dagdagelijkse sfeer, zoals het gebruik voor wapens. Door zijn functie als leverancier van werktuigen daalde ijzer op de sociale ladder, in tegenstelling tot brons, dat men blijft bewerken voor onder andere sieraden.

Voor dateringen uit deze periode dienen we erg voorzichtig te zijn, daar rond 800 v.C. er een calibratieprobleem, het zogenaamde Hallstattplateau door de verhoogde zonneactiviteit, optreedt. Toch is er een gangbare tijdsrekening opgesteld.

Vanaf dit moment komen onze streken in contact met teksten in het Grieks en later in het Latijn. Deze spreken over “oi celtoi”, waarmee men de noordelijke, schriftloze volkeren bedoelt. We dienen echter kritisch te zijn bij deze bronnen, daar zij de nadruk leggen op wat anders is, en dus op het barbaarse, het ongeciviliseerde. Zo is er bijvoorbeeld een groot verschil tussen de onrealistische weergave van een Kelt zelf, en het standbeeld van de stervende Galliër uit de Griekse beschaving.

Lees meer...

Oost-Europa en de steppes

Uit de steppes van Centraal-Azië zien we de eerste nomadische culturen verschijnen. De Cimmerieërs, voorlopers van de Scythen, vinden we aan de noordrand van de Zwarte Zee tot aan de monding van de Donau. Van daaruit gaan ze zich verspreiden over de steppes van Oost-Europa. Hun economie is vooral gebaseerd op veeteelt. De ruiter is een ideaalbeeld voor de elite. Zo werd in Caka in Slowakije een graf gevonden van een krijger, geheel in wapenuitrusting en met sierraden.

Lees meer...

Noord-Europa Bronstijd

In Noord-Europa zet men de tradities voort maar vervangt crematie de inhumaties. Natte deposities komen ook hier voor (onder andere vele luren) en het aantal veenlijken wordt ook groter.

De symboliek van de zon is zeer present in de kunst, cfr de zonnewagen van Trundholm. Hier vormen zich wel elites, zoals we vinden in de graven. De grafheuvel van Lusehoj in Denemarken bevat vele grafgiften: een wagen, een zwaard in ijzer en goud. De heuvel was 7m hoog en had een diameter van 40m met binnenin een stenen grafkamer die waarschijnlijk geplaasterd was. Twee vrouwelijke figuren werden ook samen met het gecremeerde individu begraven. In Seddin betrof het eerrder een groot grafveld met 240 grafheuvels. Onder de rijkste was een grafheuvel van 820 meter doorsnede en 11 meter hoog, waarin een stenen grafkamer werd gevonden. Deze was geplaasterd met rood, zwart en wit. Ook hier werden, naast veel bronzen vaatwerk, twee vrouwen gevonden, die kennelijk samen met de overledene begraven waren.

Nauwe handelsrelaties worden onderhouden met Centraal- en Oost-Europa.

Lees meer...

Atlantisch Europa Bronstijd

Dit gebied heeft een minder voorname rol dan in vorige periodes, en bezitten van metaal is minder belangrijk omdat het alom tegenwoordig is in geheel Europa. In rivieren over heel West-Europa werden honderden voorwerpen aangetroffen, de zogenaamde natte deposities. Hierbij word een massa aan bronzen voorwerpen gedeponeerd, zowel wapens (offensief en defensief), sieraden zoals spelden en gebruiksvoorwerpen. Deze werden intentioneel gedropt, daar ze meestal ongebruikt, want geen slijtagesporen, of zelfs onafgewerkt zijn. De meeste vorsers zien hierin een vorm van sociaal gedrag als competitie tussen groepen (of individuen). Men tracht meer aanzien te verwerven door het ostentatief vernietigen van rijkdommen, iets wat de prestigesfeer die rond brons hing weergeeft. Dit is economisch nutteloos maar vormt een zachte vorm van sociale strijd en kan een uiting zijn van de troebele tijden, daar dit een erg mobiele vorm is, in tegenstelling tot de vroegere en latere stabiele elites. In Huelva bijvoorbeeld zijn 78 zwaarden, 22 dolken en 88 lanspunten gevonden. Ze sluiten qua vorm heel sterk aan bij de Atlantische wereld. In Vlaanderen zijn dergelijke deposities gevonden in de Schelde tussen Gent en Dendermonde, vooral rond Melle, Wichelen, Schellebelle en Schoonaarde, maar ook in de Dender of de Durme. Naar het einde van de late bronstijd neemt het aantal bronzen voorwerpen in rivieren af. Deze trend wordt vervangen door depots ( plaatsen van een hoeveelheid bronzen voorwerpen in de grond. Het zou ook bij deze vorm kunnen gaan om sociale competitie, al zijn andere interpretaties ook mogelijk, zoals schatten, bronsgieterdepots of rituele depots.

Het beeld van de krijger is echter nog steeds dominant. Zo zien we in Zuid-West Iberia steles met afbeeldingen van krijgers in volle wapenuitrusting.

Net als in Midden-Europa verandert de funeraire praktijk. Doden worden systematisch gecremeerd en begraven in vlakgraven (zonder monumenten dus) in grote grafvelden. Het beeld van zwervende erven en vaste grafvelden doet zich ook hier voor. Dit zorgt ervoor dat men soms een enorme hoeveelheid graven aantreft in deze grafvelden. Een voorbeeld hiervan is het gevonden grafveld van Temse, waar vermoedelijk meer dan 200 graven zijn aangetroffen. In vele gebieden lopen urnenvelden dan ook soms van de late bronstijd tot de vroege ijzertijd.

Lees meer...

Midden-Europa Bronstijd

Meest drastische culturele veranderingen te wijten aan een interne ineenstorting van de socio-economische systemen die de vroege- en de middenbronstijd kenmerken. Crematie wordt veralgemeend, de urne wordt geplaatst in een vlakgraf in een urnenveld. Veelal tellen deze grote grafvelden honderden graven. Het urnenveld is een blijvend element in het territorium. De bewoners van de nederzettingen blijven hun doden op de zelfde plaats begraven, ondanks de wisselende nederzettingen. Sociale status wordt niet meer in het graf geuit. Als sociaal vertoon gaat men nu over tot rivierdeposities.

De nederzettingen hebben nog steeds hun semipermanent karakter. Paaldorpen nemen hier een aparte plaats in. Recentere interpretaties wijzen uit dat het vooral oeverdorpen zijn van zo'n 10 tot 50 huizen bijeen, die door het stijgende water onder water zijn te komen staan. In Cortaillod werd een oeverdorp gevonden dat verschillende bouwfasen kende. Zo zou in 1009 v.C. het eerste huis worden gebouwd, waarna in tien jaar tijd het hele dorp wordt aangelegd. Een tweede bouwfase, tussen 997 v.C. en 991 v.C., zet het dorp uit volgens hetzelfde bouwplan. Na enkele jaren stelt men vast dat vele gebouwen aan herstelling toe zijn, en wordt het dorp volledig opgegeven. Volgens schattingen zouden in de eerste fase een 100 à 150 in het dorp gewoond hebben, terwijl in de tweede fase het bevolkingsaantal opliep tot 150 à 400. In onze gewesten zou er eventueel toch een vondst zijn die wijst op een paaldorp, namelijk in Dentergem, al is deze vondst niet betrouwbaar.

Bebouwing in grotten bestaat tijdens deze periode ook nog, maar deze worden eerder gezien als vluchtwoningen.

Cultureel spreken we in het Westen van een Rhin-Suisse-France oriëntale cultuur die gekenmerkt wordt door de urnenvelden, de bloeiende ijzerproductie en de nederzettingen aan oevers van meren en rivieren. In het oosten kennen we de Lausitz cultuur, vooral in Polen, gekenmerkt door versterkte nederzettingen, ook in natte regio's.

Lees meer...

De Tyrrheense wereld en het westen van de Middellandse Zee

De Feniciërs en andere zeevolkeren gaan zich vestigen op Cyprus tot in Sardinië. Er ontstaan zeer sterke handelscontacten. Vooral op Sardinië verschijnen koperen ossehuiden en ander materiaal in metaal in grote getale, wat er op zou wijzen dat Sardinië enorm aatrekkelijk was omwille van haar ijzererts. Er is vermoedelijk een band tussen de ‘Shardana’, een van de zogenaamde zeevolkeren, en de naam ‘Sardinië’. Een ander zeevolk wordt de ‘Shekeleh’ genoemd, en heeft een uitgesproken link met het eiland Sicilië. Het lijkt er dus op, dat de zeevolkeren die op het einde van het 2e millennium v.C. zoveel last bezorgden in het Oostelijke deel van de Middellandse zee en Egypte, zich nu richtten op het westelijke deel van de Middellandse zee en zich gingen vestigen op de eilanden. Op het eiland Sardinië zien we vanaf 1300 BC nurraghi verschijnen. Dit zijn grote torenvormige constructies, aangevuld met een of meerdere bijenkorfkoepels, waarrond nederzettingen ontstaan. Deze nurraghi konden gaan van eenvoudige constructies, tot zeer complexe forten, zoals die in Su Nuraxi, waar in totaal 5 torens deel uitmaken van het complex. Sardinië kende ook een zeer rijke bronsproductie, met onder andere beelden van krijgers.

In Etrurië verschijnen de eerste tekenen van de Etruskische beschaving. Verschillende steden zoals Cerveteri, Taraquinia of Veii ontstaan in die periode, waarna ook de eerste handelsrelaties tot stand komen met Noord- en Centraal Europa.

Het westelijke deel van de Middellandse zee is meer aangesloten bij de Atlantische netwerken. Zo zien we bijvoorbeeld diverse Atlantische late bronstijd zwaardtypes verschijnen in Zuid-Spanje tot in Sardinië. Ook mengen de Feniciërs zich vanaf de 9e eeuw in de economische wereld van het westelijk Middellandse Zeegebied.

Lees meer...

De Egeïsche Wereld Bronstijd

De Myceense beschaving is aan zijn einde gekomen mede door een vrij sterke economische instabiliteit en mogelijke aanvallen van de zeevolkeren. Na 1150 is er een heropleving in het Oosten van de Middellandse Zee. Handelaars zoals de Filistijnen en de Finiciërs, zullen al snel over de hele regio hun gegeerde cederhout en murex (schelpen waaruit een purperen kleurstof wordt gemaakt) gaan verhandelen. Ijzer verschijnt in de regio vanaf het 2de millennium, met name in de Hittietische wereld, waar het in het begin een luxeproduct is. Zo wordt er in het graf van Tout Ankh Amon ( 1327 v.C.) een ijzeren dolk gevonden. Het zou echter wachten zijn tot het einde van het 2e millennium vooraleer ijzerproductie zich zou gaan verspreiden. Pas rond 800 v.C. zou het zijn over heel Europa verspreiden.

Lees meer...

DE LATE BRONSTIJD

Inleiding

Doorheen de latere Bronstijd verdwijnt het evenwicht tussen de vijf complexen. Veranderingen omstreeks het jaar 1350 v.C. luiden de rijkste periode van de protohistorie in, waarbij het metaal alomtegenwoordig wordt in Europa. Brons komt in een andere sfeer terecht, waarbij het optreedt als sociaal symbool, iets wat men afleidt aan de riviervondsten.

Men ziet minder individuele inhumaties in monumentale grafheuvels voor de elite. Daarnaast vormen er zich namelijk ook uitgestrekte grafvelden, urnenvelden genaamd, waarbij het gecremeerde lijk geplaatst wordt in een urne in kleine vlakgraven. Dit graf fungeert niet langer als de drager van een sociale symboliek.

Gordon Childe dacht bij deze twee fenomenen aan migratie en diffusie vanuit het oosten. Ondermeer de steppevolkeren en de zeevolkeren (bekend van de Egyptische teksten en verantwoordelijk geacht voor de ondergang van de Myceense beschaving) zouden hun invloed hebben uitgeoefend en mogelijks aan volksvermenging hebben gedaan.

Nu doet men deze optiek, met een eengemaakte urnenveldcultuur, af als te simplistisch. Eerder draagt men een model voor waarbij vele culturen een gelijk funerair ritueel kennen, iets wat zijn oorzaak kent in de interne maatschappelijke veranderingen die veroorzaakt werden door het metaal.

Deze periode van expansie vormt een afwisseling van crisis en bloei. Men vermeerdert de landbouwproductie door de technische innovaties, waarbij de verhoogde voedselcapaciteit leidt tot een toename in het bevolkingsaantal. Rond 800 v.C. is er sprake van een clash tussen demografie en capaciteit. Marginale gronden worden nu in landbouwgronden omgevormd.

Als men tijdens de Bandkeramische periode nog nieuwe gebieden kan ontginnen, dan dient men tijdens de late Bronstijd uit te wijken naar oeverdorpen. Dit door de veralgemening van de kerende ploeg, de nieuwe gewassen en de uitvinding van de bronzen sikkel. Deze leidden tot een continue expansie van het rendement tussen 1400 v.C. en 800 v.C. (hoewel de begindatum van deze bloei in onze streken pas rond 1100 v.C. moet geplaatst worden). Een stijging van de landbouwproductiviteit die samengaat met specialisatie op het vlak van landbouw. De Bronstechnologie gaat zich ook veralgemenen en bereikt hogere technische toppen.

Deze periode is er een van druk en competitie, van socio-economische verschillen die zorgen voor interne verandering. Hoewel het elitesysteem verdwijnt, zien we geen egalitaire maatschappij ontstaan. Let wel: het oude krijgerideaal verdwijnt niet. De martialiteit van de gemeenschap valt af te leiden uit de rijke Oost-Europese depots van Çaka en Presov. Oorlogsvoering blijkt een belangrijke sociale competentie. Wapens en de mythe van de krijger hebben een belangrijke plaats in de maatschappij. De overgang van inhumatie naar crematie veralgemeent zich over Europa, dit gaat samen met een dichotomie tussen de hemel (crematie) en de ondergrond (deposities in meren, moerassen en rivieren).

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen