Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Demografie

Evolutie in de omvang en concentratie van de stadsbevolking als weerspiegeling van de verstedelijking.
o Voor de middeleeuwen is er echter een gebrek aan statistisch materiaal.
- Men gebruikt daarom haardtellingen: afhankelijk van het aantal haarden moet een stad een bepaald bedrag belastingen aan de heer betalen. Maar: 1 haard is niet gelijk aan 1 persoon, soms meerder gezinnen/mensen per haard, er zijn dus verschillende interpretaties. Niet iedereen betaalde ook belastingen, dus kunnen we de representativiteit van de haardtellingen in vraag stellen.
- Een andere bron zijn de cohierlijsten (die ook om fiscale redenen werden opgesteld) waarbij commissarissen straat per straat inventariseren om belastingen te innen
o De stadsbevolking bestond uit meerdere maatschappelijke lagen:
- Er waren de poorters, officiële leden van de stad, de stedelingen bij uitstek. Je was poorter door geboorte of betaling. Buitenpoorters woonden op het platteland maar hadden het poorterschap gekocht. Zij moesten dan ook een bepaalde tijd in de stad wonen. Moeten we hen dan ook als stedelingen beschouwen?
- Dan had men de ingezetenen: de inwoners van de stad die geen poorter waren. Hierover zijn ook geen bronnen.
- Verder waren er kloostergemeenschappen: daar waren er redelijk veel van in een stad.
- Voorts had men edellieden en hun gevolg: vaak waren zijn maar enkele dagen per jaar in de stad (passanten), zij kregen overal onderdak. Moeten we hen dan als stedelingen beschouwen?
- Hetzelfde geldt voor de handelaars.
- En dan rest ons ook nog de vraag of vrouwen, armen en kinderen tot de stadsbevolking werden gerekend? En met hoeveel waren zij? Er zijn weinig bronnen over, dus het is moeilijk hier demografische gevolgtrekkingen te maken.
Op Europese schaal (Jan De Vries) zien we de Blue Banana: de benaming voor de meest verstedelijkte regio van Europa: Noord-Italië, de Nederlanden en Zuid-West-Engeland in de 15de-18de
eeuw. In de middeleeuwen is het vooral de Zuidelijke Nederlanden, met Gent, Mechelen, Doornik, Luik, Brussel, etc.) die het meest verstedelijkt zijn. De Noordelijke Nederlanden hadden enkel Utrecht. Later zal echter de Noordelijke Nederlanden meer verstedelijkt zijn.

Lees meer...

Stadsontwikkeling

Het begrip “stadsontwikkeling” biedt een grote waaier aan overlappende begrippen: urbanisatie,
stedenbouw, verstedelijking, stadswording, stadsgroei, stadsontwikkeling. In de definitie van Lesger worden proces, vooruitgang, groei en expansie benadrukt. Maar: dat is niet het enige. Ook inertie, verstarring moet men als historicus voor ogen houden, evenals inkrimping, afbraak (sommige steden worden integraal afgebroken), verplaatsing van steden (bv. Dorestad). Ontwikkeling en verandering zijn deel van diachroon onderzoek. Dit staat tegenover synchroon onderzoek: stedelijke fenomenen, ruimtelijke analyse. Meestal ligt de nadruk op groei en expansie (cfr. de begrippen stadsontwikkeling, stadsgroei, stadswording). Intertie, inkrimping, afbraak en relocatie zijn echter ook essentiële factoren in het proces van stadsontwikkeling.

Lees meer...

Stad

Het begrip “stad” is zeer moeilijk te omschrijven: er bestonden heel wat contemporaine termen voor in de middeleeuwen zelf:
- Civitas (> civis): bisschopsstad (met antieke antecedenten)
- Castrum – castellum – oppidum: versterking
- Burgus: Latijns synoniem voor “stad” (heeft geleid tot het Franse bourgeoisie)
- Stadt: afgeleid van stede (“plaats”)
- Portus, poort (> poorter): rivierhaven of handelsplaats
- Communio, consilium (Spanje): idee van conjuratio: gemeenschap van mensen
Ook hedendaagse definities zijn zeer uiteenlopend: definitie van Muytven, van Reynolds, van Irsigler en van Renes. Er zijn echter een aantal parameters die steeds terugkeren:
- Onderscheid met het platteland
- Specifieke activiteiten
- Centrale functies
- Bebouwingsconcentratie en –omvang
- Bevolkingsconcentratie en –omvang
- Maatschappelijke gelaagdheid
- Eigen mentaliteit

Lees meer...

Ruimte

Er zijn verschillende mogelijkheden voor de geografische afbakening van de stad:
o Een stadsomwalling is de meest materiële grens van een stad. Ze nam een deel van de stedelijke ruimte in beslag, zowel in de hoogte als in de breedte. Maar ze variëren ook met de tijd: vaak treden er verschuivingen op omwillen van politieke en/of militaire redenen (bv. de verdediging terugtrekken). Vaak zijn er ook meerdere omwallingen voor een stad (vaak om militaire redenen). Ook om politieke redenen: Brussel, 1306, na een opstand mochten wevers en vollers niet meer overnachten in de stad. Hierdoor ontstonden buitenwijken: de stadswallen zijn dus niet altijd de grens.
o Het stedelijke rechtsgebied als grens? Binnen een stedelijk territorium geldt een specifiek stadsrecht (“de Kuip”, “de Vrijheid”, etc.). Bv.: Brussel: de witte vlek is Brussel, met rechtsgebieden er rond. Dit is dus veel uitgebreider dan de stad binnen de wallen zelf.
o De concentratie van de bebouwing: de centra van de steden worden gekenmerkt door een zeer dichte concentratie van bebouwing. Bv.: Antwerpen was in de 16de eeuw al volgebouwd, terwijl er in Lier nog witte en groene ruimten waren, het was nog niet volgebouwd.
Stadslandschappen en stedensystemen: verschillende steden op zich.
o Het Zeshoeksmodel van Christaller: een hiërarchisch gestructureerd stedensysteem. Steden hebben een bepaalde positie tegenover elkaar, er bestaat een hiërarchisch verband. Een netwerk van grotere en kleinere steden in een bepaalde positie tegenover elkaar.
o Een netwerksysteem focust niet op de hiërarchie maar op de netwerken en connecties, bv. wegen, waterlopen, goederen van stad naar hinterland. Dit zijn belangrijke interstedelijke connecties.
o Stadslandschappen zijn groepen van steden die een gelijkaardige ontstaansgeschiedenis hebben.
o Handelsnetwerk van steden bepaalt de urbanisatiegraad. Bv.: Brugge: goederen naar de stad vanuit de Brugse Vrije. Handel met de Oost-Baltische staten.
o Steeds grotere belangstelling voor de studie van de landschapsgeschiedenis.

Lees meer...

Tijd

Tijd is een noodzakelijke afbakening voor een onderzoek naar stadsontwikkeling.
o Beginpunt: Er zijn verscheidene mogelijkheden tot een beginpunt van urbanisatie. Enerzijds is er het continuïteitsvraagstuk: is er een doorleving vanuit de antieke oudheid (continu proces van stadsontwikkeling)? In Noord- en West-Europa is dit moeilijk vast te stellen. In Mediterrane steden baseert men zich op archeologische vondsten. Bv.: Bergen-op-Zoom: de continuïteit tussen de antieke nederzetting en de middeleeuwse stad is moeilijk te bepalen. Anderzijds zien we het ontstaan van nieuwe steden. Dit gebeurt in verschillende fasen. In het gebied tussen de Loire en de Rijn zien we een veel snellere verstedelijking. Bv.: een gebied in Nederland kent 9 fasen van verstedelijking. In België is soortgelijk onderzoek nog niet gevoerd.
o Eindpunt: Wat is dan het eindpunt van urbanisatie? Dat is duidelijker te bepalen. De stadsomwallingen werden afgebroken in opdracht van Napoleon. Tijdens de Industriële Revolutie (19de eeuw) veranderden de steden helemaal van uitzicht: er verschijnen fabrieken en industrieën en dergelijke meer, waardoor de organisatie van de stadsstructuur verandert. Hausmannisatie: een trend die uit Parijs overvloog: creatie van grote boulevards en de sanering van de arme wijken. In 1860 werden octrooien afgeschaft. Hiermee valt de laatste grens tussen stad en platteland weg. Bv.: het saneren van oude wijken in Brussel om er centrale boulevards in te richten.

Lees meer...

Levensverwachting doorheen de eeuwen

Waarom zien we een daling van de sterfte? Door de gezondheidszorg, de stijging van de levensstandaard (door economische groei, stijgende welvaart, en daaruit volgend verschillende voedingssoorten) en een betere hygiëne.
o Rol van de gezondheidszorg: TBC was in de 19de eeuw de belangrijkste doodsoorzaak. De epidemie was echter al aan het dalen voor de medische kennis aan het verbeteren was. Aan het einde van de 19de eeuw heeft men de meeste ziektes, bacteriën, parasieten, etc. kunnen identificeren en weet men welke verantwoordelijk zijn voor bepaalde ziekten: Pasteuriaanse of Bacteriologische Revolutie. Men kan sinds eind 19de eeuw de ziekteverwekkers detecteren, bv. malariaparasiet voor malaria, de cholera-bacil voor cholera. Tijdens het interbellum had men daarvoor geneesmiddelen, een verspreiding hiervan komt er pas algemeen na WOII. Maar: het sterftecijfer was toen al gedaald, dus een beperkte rol voor de geneeskunde hierin
o Rol van de voeding: invloed van de voedingstoestand van de mens op infectieziekten. Er zijn weinig sociale verschillen (zowel arm als rijk) tijdens het Ancien Regime. In de 19de eeuw is er een grotere invloed van de sociale verschillen (proletariaat). Voeding werd wel belangrijk. De levensduur van de adel ligt dan ook hoger in de 19de eeuw. De voedingstoestand verbetert. Eind 18de eeuw daalt het sterftecijfer.
In bovenstaande grafiek zien we een tegenovergestelde evolutie: de levensstandaard zijgt wanneer de reële lonen dalen: vanaf 1750 dalen de reële lonen, maar de levensverwachting stijgt wel, in tegenstelling tot vroeger.
o Verbetering van de hygiëne: de huidige consensus in het debat rond de oorzaken van sterfte legt het grootste aandeel van de daling van het sterftecijfer bij een verbetering van de hygiëne. Eind 18de eeuw beseften de mensen dat hygiëne belangrijk is: er wordt geïnvesteerd in riolering, drinkwaterleidingen, etc. door de centrale overheden = SANITAIRE BEWEGING (19de eeuw).
De demografische transitie is de overgang van hoge geboorte- en sterftecijfers naar lage geboorte- en sterftecijfers. Dit gebeurde in twee fasen: eerst ziet men en daling van het sterftecijfer op het einde van de 18de eeuw, daarna ziet men een daling van het geboortecijfer in het midden van tot het einde van de 19de eeuw. Daartussen is er een enorme stijging van het bevolkingscijfer, want de sterftedaling is veel sterker dan de daling van het geboortecijfer..
European Fertility Project (jaren ’60, ’70): men probeerde een link te leggen tussen vruchtbaarheid en industrialisatie. Twee opmerkelijke resultaten:
o In Frankrijk lag de Ig-index dicht bij 1: natuurlijke vruchtbaarheid door de afwezigheid van anticonceptie. Vanaf 1780 (en dus een eeuw vroeger) treedt een daling van de vruchtbaarheid omwille van politieke redenen, namelijk de Franse Revolutie. Het democratisch proces verminderde de druk van de kerk: secularisering! In Frankrijk is er dus een link tussen de Franse Revolutie en demografie.
o In België is er een hogere vruchtbaarheid in Vlaanderen dan in Wallonië: daar was waarschijnlijk meer anticonceptie. Er is hier sprake van een verband tussen vruchtbaarheid en industrialisatie: door de economische achtergrond en de secularisering. De Franse Revolutie had een grotere invloed op Wallonië, in Vlaanderen was men nog veel katholieker.
Vruchtbaarheidsdaling: geen nieuwe anticonceptiemiddelen en geen verband met de huwelijksleeftijd.

Lees meer...

Nieuwste tijden

Welke specifieke doodsoorzaken veroorzaakten grote sterfte in het Ancien Regime? Mogelijke doodsoorzaken waren pest (epidemie om de 10 jaar, de grootste waren in 1343 en 1670), pokken (vooral onder kinderen), tyfus, dysenterie en malaria in de 18de eeuw, cholera en TBC in de 19de eeuw en hart- en vaatziekten en kanker nu. In het Ancien Regime zijn het infectieziekten (besmettelijk), nu zijn het “welvaartsziekten”: chronische/organische ziekten. In België zien we in de 19de-20ste eeuw de infectieziekten dalen. Andere oorzaken waren de weinig medische kennis (waarschijnlijk veel infectieziekten waarover men nog geen kennis heeft). De beperkte medische kennis heeft dus een belangrijke rol gespeeld.
We kunnen twee grote fasen onderscheiden in de afname van de grote sterftepieken (“Stabilisation of mortality”):
o Fase 1: vanaf 2de helft van de 18de eeuw. Het aantal epidemieën daalt. De mortaliteit wordt stabieler. Het industrialisatieproces zorgt voor een ‘pauze’.
o Fase 2: vanaf 2de helft van de 19de eeuw. Spectaculaire toename van de levensduur. Vergeleken met 250 jaar geleden is de huidige levensduur verdubbeld. De mortaliteit is stabieler geworden (de pieken zijn weg).

Lees meer...

Vroegmoderne tijd

Jan De Vries is een van de autoriteiten op het vlak van economische geschiedenis. De conclusies die we uit bovenstaande tabel over de bevolkingsevolutie in de Europese landen kunnen trekken: in Noord- en West-Europa is er meer dan een verdubbeling en een groei sinds 1500. In Centraal-Europa is er een minder sterke stijging. In het Middellandse Zeegebied is er een duidelijke stijging. In Oost-Europa is er een verdubbeling. Maar: er zijn verschillen qua tijdsfasen. In de lange 16de eeuw is er dus een groei van de bevolking, en daarmee samengaand een groei van de economie. In het Middellandse Zeegebied zijn er een 18-22 miljoen mensen, daarna een daling. In de tweede helft van de 17de eeuw is er een lichte daling. Bekijken we de evolutie per land, dan merken we volgende zaken op: Frankrijk is steeds het land met het meest aantal inwoners. Dit heeft gevolgen op politiek vlak. De Zuidelijke Nederlanden telt in 1500 1,25 miljoen inwoners, en in 1800 3 miljoen. Er zijn echter grote verschillen per regio. Er zijn bovendien duidelijke verschillen tussen Noord- en West-Europa enerzijds en het Mediterrane gebied anderzijds: het Mediterrane gebied was minder belangrijk.

In de 18de eeuw is er een daling van de aantrekkingskracht van de steden. Er zijn ongeveer 350 steden (geïdentificeerd) met meer dan 10000 inwoners (dit is ongeveer 10% van de Europese bevolking). Er is een onderscheid tussen regio’s en aparte landen (de meest verstedelijkte zijn de Zuidelijke Nederlanden, Noordelijke Nederlanden en Noord-Duitsland): bv. in de Noordelijke Nederlanden van 15% tot 33% en dan een daling van de verstedelijking. Dit hangt samen met de ontwikkeling en bloei van de proto-industrie op dat moment (plattelandsnijverheid die thuis wordt bedreven maar wel bedoeld is voor export), waardoor er voldoende arbeidersmogelijkheden (linnen, huisnijverheid) waren op het platteland. Er is geen nood om naar de steden te trekken voor werk. Hierdoor was er minder aantrekkingskracht van de steden in de 18de eeuw. Het overwicht van verstedelijking ligt in Noord-West-Europa.
Conclusie: een verdubbeling van het bevolkingscijfer. Dit gaat gepaard met een verschuiving van het zwaartepunt van het Middellandse Zeegebied naar Noord-West-Europa, en met urbanisatie (uitzondering: 18de eeuw). De bevolkingsevolutie is de resultante van de ontwikkeling.
35
Migratie: er is een onderscheid tussen (inter)regionale migratie en internationale migratie:
o (Inter)regionale migratie: migratie tussen stad en platteland enerzijds (arbeidsperspectieven, armenzorg, etc.) In de 18de eeuw trekt men uit de steden naar het platteland door het ontwikkelen van proto-industrie. Anderzijds seizoensmigratie (arbeidsgebonden). Dit zorgt voor een gewijzigde bevolkingsconcentratie.
o Internationale migratie: enerzijds door politieke strubbelingen: bv. eind 16de eeuw van de Zuidelijke Nederlanden naar de Noordelijke Nederlanden. Dit had economische gevolgen! Anderzijds overzeese migratie. Deze migratiegolf was niet zo groot: van de Noordelijke Nederlanden naar Azië, van Frankrijk naar Canada, van het Mediterrane gebied naar Latijns-Amerika, van de Moren naar Frankrijk. Meestal lagen economische motieven aan de basis van deze migraties. Na het Edict van Nantes volgde een van de grootste migratiegolven door de Hugenoten en dergelijke.
Vruchtbaarheid: de vruchtbaarheid in de vroegmoderne tijd voldeed aan de volgende drie kenmerken:
o Hoge vruchtbaarheid: het Bruto Geboorte Cijfer (aantal geboortes/dopen per jaar/bevolkingscijfer, aan de hand van parochieregisters of volkstellingen) lag tijdens het Ancien Regime tussen de 30-50 ‰ per gemeente, dit wil zeggen 30 à 50 geboortes in een dorp met 1000 inwoners. Nu ligt dit cijfer op ongeveer 10‰. Het Totaal Vruchtbaarheidscijfer (gemiddeld aantal kinderen per vrouw) lag op 5 à 6 kinderen in het Ancien Regime, maar slechts de helft van de zuigelingen bereikte de volwassen leeftijd. Kinderen waren echter wel een vorm van sociale zekerheid en een economisch voordeel in de landbouw: ze dragen bij tot de gezinseconomie.
o Natuurlijke vruchtbaarheid: er waren nog geen anticonceptiemiddelen. De indicator voor de natuurlijke vruchtbaarheid is de Ig-index (afkomstig van de Hutterieten: een Amerikaanse sekte waar men op zeer jonge leeftijd, 14 à 15 jaar, trouwt en ongeveer 10 à 12 kinderen krijgt). Tijdens het Ancien Regime zien we een beperking van de natuurlijke vruchtbaarheid door een hoge huwelijksleeftijd. Men trouwt op de leeftijd van ongeveer 26 à 28 jaar voor de vrouwen, en bijna 30 voor de mannen. Hierdoor wordt de periode om kinderen te krijgen kleiner (5 à 6 kinderen). Ter vergelijking: nu trouwen vrouwen gemiddeld op hun 27 jaar, mannen 29 jaar. Dit is niet zo’n sterk verschil met het Ancien Regime. Ook borstvoeding was een vorm van geboortebeperking: het vormde een periode van tijdelijke steriliteit na de bevalling. Borstvoeding werd een half tot een jaar gegeven, dus om de 1,5 à 2 jaar een kind (tot ongeveer 40 jaar). Tijdens het Ancien Regime had men geen grote gezinnen. Het kerngezin stond centraal.
o Beperkte onwettigheid: 2 à 3% van de kinderen zijn onwettige kinderen: dat is dus zeer beperkt, maar er is wel een zeer hoge prenuptialiteit: kinderen die voor het huwelijk werden verwekt, maar binnen de 9 maanden na de huwelijksdag zijn geboren: 20 tot 30%!
Nutialiteit: er wordt enerzijds laat getrouwd (indicatoren: de huwelijksleeftijd, 26 tot 28 jaar voor de vrouwen, 28 tot 30 jaar voor de mannen) en anderzijds is er een groot procent aan vrijgezellen (die nooit trouwen): 10 tot 15%. Dit werd door Hajnal het West-European Marriage Pattern genoemd (een lijn die hij van St. Petersburg door West-Europa tot Triëste laat doorlopen op een kaart). In

West-Europa wordt er laat getrouwd en is er een hoog percentage aan celibaat. In Oost-Europa is er een lage huwelijksleeftijd. Wat is daarvoor de verklaring? Verschillen in erfenisrechten? Neo-lokaliteit (men gaat weg uit het gezin, in dienst bij een andere familie, daarna pas trouwt men, na ongeveer 10 jaar. Volgens Malthus een preventive check)? Onvoldoende economische mogelijkheden/spaargeld, waardoor men gedwongen is later te huwen?
Bovenstaande grafiek wijst op de samenhang van de reële lonen en het huwelijkscijfer: wanneer de economie daalt, zien we ook het huwelijkscijfer dalen, mits enige vertraging, en vice versa. Dit duidt een rem op de bevolking aan door economische omstandigheden.
Mortaliteit: wordt gekenmerkt door enerzijds een hoge sterfte en anderzijds sterftecrisissen. De indicatoren voor mortaliteit zijn het Bruto Sterfte Cijfer (25-40‰, iets lager dan het Bruto Geboorte Cijfer), de levensverwachting (het Ecijfer: levensverwachting op een bepaalde leeftijd, die lag tussen 30 en 35 jaar), en kindersterfte en zuigelingensterfte (sterfte in het eerste levensjaar): 50% bereikt de communicantenleeftijd. Het cijfer lag hoger in de polder dan in proto-industriële gebieden aangezien vrouwen daar langer thuis waren en langer borstvoeding konden geven. Wat waren de oorzaken van de sterftepieken? Er waren schommelingen, fluctuaties van jaar tot jaar. Waarom? Misoogsten, gevolgd door hongersnood? 1709 was een groot hongerjaar (door een strenge winter). In Frankrijk Dit heeft stijgt het sterftecijfer mee met de graanprijzen. In Groot-Brittannië echter blijft het cijfer stabiel. Er is dus niet noodzakelijk een verband tussen graanprijzen en bevolkingssterfte. Het kan, maar het gaat niet altijd op. Oorlog, militaire sterfte? Het rechtstreekse aandeel daarvan is bijna verwaarloosbaar in het Ancien Regime. Maar: onrechtstreeks via plunderingen, oogsten, het verspreiden van ziektes, etc. in oorlogstijd. Epidemieën? (zie nieuwste tijden)

Lees meer...

Demografische ontwikkelingen

Demografen houden zich bezig met de omvang van de bevolking, analyses van de bevolkingsevolutie (vooral feiten). Ruimtelijke verdeling is het verschil tussen stad en platteland. Er bestaat zowel interne als externe demografie: ze gebruiken elk specifieke bronnen (respectievelijk dynamische en statische). Externe demografie houdt zich bezig met het reconstrueren van de bevolkingsevolutie. Interne demografie is een studie van de eigenlijke gedragspatronen van een bevolking. De vier belangrijkste componenten van de bevolking zijn: vruchtbaarheid, nuptialiteit, mortaliteit en migratie.

Bovenstaande grafiek vertoont de bevolkingsevolutie van 1000 tot 2000 (het gaat uiteraard om schattingen). Schattingen: in 1000 waren er 40 miljoen mensen, in 2000 waren er 800 miljoen mensen. De conclusies die we hieruit kunnen trekken: er vindt een verdubbeling van de bevolking plaats tot aan de nieuwe tijd (1000-1500). Er vindt een verdubbeling plaats tot aan de nieuwste tijd (1500-1800). Daarna een verviervoudiging van de bevolking (1800-2000). Men spreekt van een bevolkingsexplosie. In de tweede helft van de 14de eeuw daalt de bevolking door de zwarte dood (in 1348 is ongeveer een vierde van bevolking gestorven). In de 15de eeuw (tot ongeveerd 1550) kwam de bevolking weer op hetzelfde peil als toen. In de 16de eeuw stijgt de bevolking opnieuw. In de 17de eeuw treedt stagnatie op. Vanaf de 18de eeuw stijgt de bevolking opnieuw, met eind 18de eeuw een snelle stijging.

Lees meer...

Slavernij

De maatschappij van de oudheid is ondenkbaar zonder slaven. Zij zijn echter een zeer heterogene groep. Een slaaf was er doorgaans beter aan toe dan een arme burger. Een slaaf was specifiek juridisch gedefinieerd. Schuldslavernij staat echter niet gelijk aan gewone slaven: ze blijven burger (en mogen dus niet lijfelijk gestraft of gedood worden). Een slaaf heeft geen rechten, geen bezit, ‘bestaat’ eigenlijk niet, enkel als bezit van iemand. Hij is het spiegelbeeld van een burger.
Wat was de frequentie van slaven? Slavernij is zo oud als de mensheid, en bestond tot zo’n 100 jaar geleden. In Athene waren slaven voornamelijk aanwezig binnen de zilvermijnen. In Italië waren zij het resultaat van de Romeinse veroveringen, en vindt men slaven in diverse contexten.
Er waren drie juridische manieren om slaaf te worden volgens het Romeinse recht: via geboorte, als krijgsgevangene, of door veroordeling. In werkelijkheid kwamen daar ook nog volgende oorzaken bij: vondelingen (hier bestaan geen cijfers over, maar dat kon juridisch eigenlijk dus niet, door het Romeinse principe van vrijgeboorte), piraterij/banditisme en de verkoop van zichzelf en/of de kinderen. Slaven waren een complexe groep qua sociale status: de iure stond niet gelijk aan de facto. Slaven konden en werden ook vaak vrijgelaten. Zij verschilden dan etnisch vaak niet van gewone burgers. Een vrijgelatene van een burger werd zelf volwaardig Romeins burger, hij mocht enkel geen magistratuur bekleden (zijn kinderen echter weer wel).
Wat was de economische betekenis van de slaven? Zeer divers: er waren verschillende soorten slaven in de landbouw. De rendabiliteit is sterk afhankelijk van het soort gewas en de kwaliteit van de bodem, of men al dan niet met slaven of loonarbeiders werkt. Buiten de landbouw komen de slaven voor in alle beroepen. De sector met een duidelijke oververtegenwoordiging is de zware mijnindustrie (strikt genomen eigenlijk een uitgestelde doodstraf). Opmerkelijk is dat er een soort van dynastieën ontstaan van vrijgelatenen (die elkaar opvolgen).
Is de antieke economie nu een slaven-economie? Qua aantallen zeker niet (behalve in Italië). Qua organisatie misschien wel: alle ondernemingen lijken slaven te gebruiken.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen