Culturele verschillen
- Gepubliceerd in Psychologie
- Andere vormen in verschillende culturen
- Verschillend belang gehecht aan spel (vooral belangrijk als kinderen en volwassenen elk in een eigen wereld leven)
- Andere vormen in verschillende culturen
- Verschillend belang gehecht aan spel (vooral belangrijk als kinderen en volwassenen elk in een eigen wereld leven)
Longitudinaal onderzoek wijst uit dat:
- Alle 3 soorten spel komen samen voor bij kleuters (vaak overgangen tussen spelvormen)
- De volgorde hierboven voorgesteld klopt, maar spelvormen die later voorkomen vervangen niet de vroegere soorten. Het is eerder zo dat alle types samen bestaan in de kleutertijd.
- Niet-sociaal is het meest frequent bij 3 – 4 jarigen
- Solitair en parallelspel vaak bij 3 tot 6 jarigen
- Het type, NIET het aantal, van sociaal en parallel spel verandert in de kleutertijd
Vandaar het nieuwere idee: binnen elk van de 3 soorten spel neemt de cognitieve rijpheid van het spel toe met de leeftijd.
3 categorieën van cognitieve rijpheid:
(1) Functioneel spel | Eenvoudige, repetitieve bewegingen, met of zonder voorwerpen Bv. over de speelplaats lopen met de armen gespreid. | 0 – 2 jaar |
(2) Constructie spel | Creëren of construeren van iets Bv. samen of alleen een huis bouwen | 3 – 6 jaar |
(3) Rollenspel | Uitbeelden van alledaags en ingebeelde rollen Kan zowel samen als alleen (1 kind kan ook meerdere rollen tegelijk spelen d.m.v. verschillende stemmetjes.) | 2 – 6 jaar |
Vandaar: alleen spelen is enkel een probleem als het een laag niveau van cognitieve rijpheid weerspiegelt:
> Doelloos rondlopen
> “Rondhangen” in buurt van leeftijdgenoten
> Onrijp, repetitief gedrag (functiespel)
Oorspronkelijk idee (van Mildred Parten): sociale ontwikkeling inzake spel verloopt in 3 stappen:
Niet betrokken, toeschouwergedrag (= kind speelt niet)
Solitair spel (= alleen spelen) 2 soorten: - Associatief spel
= uitwisselen en commentaar geven
bv. het ene kind geeft commentaar op
de toren van een ander kind
Speelt in nabijheid van andere kinderen met gelijkaardig speelgoed, - Coöperatief spel
maar probeert hun gedrag niet te beïnvloeden. = zelfde doel hebben
bv. met dezelfde blokken samen 1 toren
maken
Idee: frequentie of omvang van elke soort verandert met de leeftijd
Dus: spel wordt altijd maar socialer
Kleuters worden meer sociaal in hun spel met ‘peers’. Dit is een vooruitgang in sociabiliteit met leeftijdsgenoten.
Empathie = meevoelen met iemand anders en op emotioneel gelijkaardige manier reageren
Sympathie = gevoelens van bezorgdheid of verdriet om het (droevige) lot van iemand anders
Prosociaal gedrag (of altruïstisch gedrag) = handelingen die een ander persoon voordeel brengen zonder dat er te verwachten voordelen voor het eigen zelf zijn.
Empathie is een belangrijke motiverende factor voor prosociaal gedrag.
Maar empathie gaat niet altijd samen met vriendelijkheid en hulpzaam zijn. Voor sommige kinderen gaat empathie samen met persoonlijke angst (‘personal distress’). Door te proberen de pijn van anderen te verzachten, focust het kind zich op zijn of haar eigen angst dan op die van de persoon in nood. In dit geval leidt empathie niet tot sympathie.
Factoren:
- Temperament
- Opvoeding van de ouders
= emoties waarbij zelf versterkt of gekwetst wordt
- In de kleutertijd komen deze emoties vaker voor
- 3 jaar: zelfbewust emoties hebben een duidelijke band met zelf-evaluatie.
- Ze zijn nog afhankelijk van de ouders om te weten wanneer ze zich fier, beschaamd of schuldig moeten voelen
Intense schaamte is geassocieerd met gevoelens dat ze persoonlijk tekort schieten en een onaangepast gedrag hebben.
Schuld is gerelateerd aan goed aangepast gedrag; ze onderdrukken schadelijke impulsen waardoor ze zich later beter gedragen. (en de schade die ze hebben aangericht herstellen)
= vermogen om expressie van emoties onder controle te houden; op een aanvaardbaar peil
3 – 4 jaar: kinderen brengen hiervoor strategieën onder woorden.
Bv. ze beperken sensorische input (ze doen hun oren en ogen dicht om een onaangenaam geluid of zicht te vermijden)
ze praten tegen zichzelf (“mama zei dat ze snel thuis ging zijn”)
ze veranderen hun doelen (beslissen dat nadat ze te horen kregen dat ze niet mee mogen doen met een spel, dat ze
dit sowieso al niet wouden doen)
Wanneer kinderen deze strategieën gebruiken, verminderen emotionele uitbarstingen (zwakken emoties af)
Ook bewuste controle blijft hier belangrijk, want daardoor minderen de emotionele uitbarstingen.
Factoren:
- Opvoeding
- Temperament
Woordenschat over emoties breidt snel uit: kinderen refereren naar oorzaken, gevolgen en uiterlijke tekenen van emoties.
Kleuters hebben een indrukwekkend vermogen om de gevoelens van anderen te interpreteren, te voorspellen en te veranderen.
> Bv. “hij is droevig omdat hij zijn mama mist”
> De verklaringen van kleuters hebben de neiging om externe factoren van die emoties te benadrukken i.p.v. de innerlijke factoren. Deze balans verandert met de leeftijd.
> Na 4 jaar begrijpen kleuters beter hoe overtuigingen het gedrag kunnen motiveren en begrijpen ze hoe interne factoren emoties kan beïnvloeden.
> Kleuters kunnen ook voorspellen wat vriendjes gaan doen als ze een bepaalde emotie ervaren. Ze realiseren zich dat het denken en voelen met elkaar correleren.
Maar er zijn beperkingen: kleuters hebben het moeilijkheden met interpreteren wanneer er zich een situatie voordoet met tegengestelde aanwijzingen (‘clues’).
Bv. wanneer kleuters een foto te zien krijgen met een lachend kindje op en een gebroken fiets, dan gaan 4 – 5 jarigen zich baseren op de emotionele uitdrukking, nl. “zij is blij omdat hij graag met de fiets rijdt”. Oudere kinderen brengen beide cues meer overeen, nl. “zij is blij omdat haar vader haar beloofd heeft dat hij gaat helpen om de fiets te maken”.
Kleuters focussen zich op het duidelijkste aspect van een emotionele situatie en negeren andere relevante
informatie.
Factoren:
- Volwassenen
- Andere kinderen
- Broers / zussen
Emotionele competenties:
Begrijpen van emoties van anderen steeds accurater
Emotionele zelf-regulering neemt toe
Meer zelfbewuste emoties (schaamte, schuld) als zelfconcept ontwikkelt
Empathie, sympathie, en prosociaal gedrag nemen toe
(wat bijdraagt tot hun ontwikkeling van moraliteit)
= oordelen die we vormen over onze eigen waarde en gevoelens die we daarbij hebben.
Omvat:
Globale inschatting
Oordelen over verschillende aspecten van het zelf
4 jarigen kunnen geen onderscheid maken tussen hun gewilde en hun feitelijke competenties, ze schatten de eigen vaardigheid vaak heel hoog en onderschatten de moeilijkheid van de taak.
Kinderen van 3 jaar met een verleden van ouderlijke kritiek op hun waarde en hun prestaties geven snel op wanneer ze oog in oog staan met een uitdaging en tonen schaamte en radeloosheid wanneer ze falen in iets.