Ludwig Wittgenstein
- Gepubliceerd in Wetgeving
- Lees 984 keer
poging om een zo eenvoudig mogelijk fundament van de filosofie te vinden ifv tijdsgeest
Tractatus logica-philosophicus
- zeer veel interpretaties over wat hij nu net wou zeggen
- hij toont aan dat de vraagstelling van heel wat filosofische problemen terug te voeren is op het misverstand van de logica van onze taal.
- ofwel is het datgene wat de taal overstijgt gewoon onzin
- ofwel kan men met de middelen van de filosofie gewoon niets zinvols zeggen
- Wittgenstein duid het deel over ‘datgene waarover men niet spreken kan’ als belangerijkste deel aan. Dit zou kunnen betekenen dat Wittgenstein het terrein van ethische vraagstukken duidelijk wou afgrenzen vd logica
- Hij wou een grens trekken tussen wetenschap en niet-wetenschap
-> hij moest dus goedgevormde zinnen die feiten vaststellen onderscheidden van ‘schijnzinnen’
-> hij ontwikkelde een taaltheorie die op zoek gaat naar de eenvoudigste bestanddelen vd taal waaruit zinvolle proposities worden opgebuwd
door op die wijze aan te toen hoe beperkt de logisch-wetenschappelijke uitspraken zij
opent indirect de weg naar studie van waarden,ehtiek,religie,esthetiek die niet via deze logisch wetenschappelijke methode kunnen worden bereikt
Philosophische Untersuchungen
zie parabel p. 116
- door zo’n parabels: opnieuw discussie van taal
-> niet meer over correcte ‘logische vormen’
-> analyse van ‘functies’, algemener ‘levensvormen’ waarin bepaalde taal wdt gebruikt
- hij is er niet meer van overtuigd dat taal de werkelijkheid kan afbeelden
-> taal wordt altijd gebruikt binnen welbepaald ‘taalspel’
-> regels kennen om uitspraken te kunnen begrijpen
-> kan zowel godsdienstig als simpele verbale relatie bevatten
- hij verwerpt het idee van ‘privétaal’ , het is een ‘regel’
-> omdat er geen criterium bestaat om vast te stellen of privétaal juist of onjuist gebruikt wdt kan het ook niet bestaan. Die komt er slechts door overeenstemming.
Wittgenstein deelt het filosofische pessimisme van Schopenhauer en Kierkegaard maar niet Kierkegaards ‘blinde sporng ih geloof’.
Het afschreven van inzicht tegen zin- en uitzicht is opnieuw verdwenen