Logo
Print deze pagina

Posities binnen de netwerken:

  • Ø Groepsleden: hebben alleen contact met andere leden van de groep.
  • Ø Bruggenbouwers: die als lid van een bepaald netwerk ook een positie binnen een ander netwerk bekleden en zodoende informatie uit de structuur kunnen inbrengen
  • Ø Liaisons: vervullen een verbindingsfunctie tussen twee groepen zonder deel uit te maken van één van de twee groepen.
  • Ø Centrale positie: iemand die alle informatie uitstuurt en ontvangt, vb. wielstructuur
  • Ø Randfiguren: individuen die een zeer gelimiteerd contact hebben met een beperkt aantal mensen vb. enkel hun directe overste

  • Experiment Bavelas-Leavitt (MIT) (jaren 1940-1950): Collectief oplossen van puzzel met 5 personen, beperkt in communicatiemogelijkheden.

  • Ø Bij de start bezit ieder individu unieke informatie(vijf van zes symbolen)
  • Ieder individu moet ontdekken welk symbool ze allemaal gemeenschappelijk hebben
  • Ø Om dit op te lossen, geven ze geschreven informatie door (respondenten zitten afgezonderd in gekleurde kubus)
  • Ø Onderzoekers kijken of de groep de puzzel kan oplossen en hoe snel

  • Ø Tiid: wiel en y waren allebei veel sneller dan lijn en cirkel.
  • Ø Boodschappen: Wiel en Y stuurden de minste boodschappen door, vervolgens de lijn en de cirkel.
  • Ø Leiderschap: toenemend geloof dat groep een leider had: cirkel, keten, Y en wiel (100%).
  • Ø Tevredenheid: cirkelleden vonden de taak het leukst, gevolgde door keten en Y , minste tevredenheid bij wiel.
  • Ø Latere experimenten hebben de resultaten gerelativeerd:

v Voor eenvoudige taken zijn wiel en Y efficiënter.

v Voor complexe, ambigue taken,is een ster (of gedecentraliseerde cirkel) efficiënter.

  • Organisatiestructuur en interne communicatie (Mintzberg)
    • Ø Ondernemende structuur:

v Vrij informeel.

v Veel top-down.

v Weinig ruimte voor feedback.

v Baas is vaak eveneens eigenaar is van het bedrijf:

dus meestal ook een klein bedrijf

  • Ø Machinebureaucratie:

v Veel gestandaardiseerd, opgenomen in handboeken

v Grotere, oudere bedrijven in massaproductie vb. NMBS

v Efficiëntie van de grote schaal staat centraal.

v Machinebureaucratieën zijn traag, log en moeilijk te veranderen

v Top-down communicatie veel schriftelijk

v Bottom-up geformaliseerd.

v Typisch voor een al wat oudere organisatie.

  • Ø Professionele bureaucratie:

v Nauwelijks top-down

v Horizontale communicatie beperkt zich tot coördinatie werkzaamheden. Beleid wordt bepaald in overleg tussen directie en specialisten.

v Zeer gespecialiseerd werknemers, zeer bekwaam (bv. ziekenhuis).

v Het takenpakket is zeer complex, maar kent soms toch routinematige handelingen.

  • Ø Divisiestructuur:

v Top-down en bottom-up vooral over financiële zaken

v Bestaat uit een centrale eenheid met een aantal min of meer autonome organisaties.

v Rapporten en beleidsplannen

v Verschillende parameters om de organisatie in te delen in divisies (bv. Taal, geografie, doelgroep…).

  • Ø Adhocratie:

v Nauwelijks top-down

v Horizontale communicatie beperkt tot maken van afspraken over werkpakketten.

v Typisch voor bedrijven waar innovatie zeer belangrijk is (bv. Researchcentra, nasa).

Copyright © 2017. All rights reserved.