Uses- and gratifications theory (Katz et al. 1974) (de “nuttigheidstheorie”):
Vroege studie: Audiences for Daytime Radio Serials - Herzog (1944)
Berelson (1949) : What missing the newspaper means
Studie: “Television in the lives of our children” – Schramm (1958-1960)
Uitgangspunten
Het publiek is actief (wat doen mensen met media?)
Mediagebruik is doelgericht
De media concurreren met andere bronnen van behoeftenbevrediging
Er is een verband tussen de behoeften van mensen en hun mediakeuze
Mediagebruik kan een wijd spectrum aan behoeften bevredigen (cfr. McQuail 1983: informatie, persoonlijke identiteit, integratie en sociale interactie, entertainment)
Op basis van de media-inhoud kan men geen nauwkeurige schatting van het behoeftenpatroon maken.
De verkregen voldoening kan voortvloeien uit:
De media-inhoud
De blootstelling aan de media als zodanig, onafhankelijk van de media-inhoud
En/of de situatie waarin de blootstelling plaatsvindt
Vanuit U&G wordt geen waarde-oordeel gegeven over culturele betekenis van massamedia, noch aan ontleende bevrediging.
Aanvullingen (1): gratifications sought versus gratifications obtained
Aanvullingen (2): Media dependency theory (DeFleur and Ball-Rokeach (1976)):
Hoe meer afhankelijk individu is van medium voor bevredigen behoeften, hoe belangrijker medium is voor hem of haar
Kritiek op U&G:
Erg individualistisch – sociale context over het hoofd gezien (bv. soms wordt mediagebruik “opgelegd”)