Wapens op maat
- Gepubliceerd in Gezondheid
- Lees 796 keer
Antistoffen zijn kleine eiwitmoleculen in het bloed die zich goed aan antigenen (eiwitten op de buitenkant van ziekteverwekkers) kunnen binden. Een antistof is een immunoglobuline, waarbij het vaste deel een vorkstructuur geeft. Per antigeen is er een (hyper)variabel deel, waardop de specificiteit van het afweersysteem op berust. B-lymfocyten produceren antistoffen. Als de immunoglobulinemoleculen van een onrijpe B-lymofyt zich binden aan antigenen van een ziekteverwekker selectedert dit de lymfocyt. Door klonale selectie deelt zo’n lymfocyt eens per 12 uur.
Een deel van deze dochtercellen ontwikkelen zich tot plasmacellen, die antistoffen maken tegen het lichaamsvreemde antigeen. Een ander deel ontwikkelt zich tot geheugencellen, waardoor je immuun wordt.
T-lymfocyten sporen besmette lichaamscellen op. Naast klonale selectie en ontwikkeling tot geheugencellen kunnen ze zich ook aan antigenen van ziekteverwekkers binden met T-cel receptoren; op antistoffen lijkende membraaneiwitten. Deze blijven in het membraan verankert door de manier waarop de cellen bestreden worden. Lichaamscellen laten via MHC-I-eiwitten (transportmoleculen) aan cytotoxische T-lymfocyten zien welke eiwitten ze maken. Door het lichaamsvreemd virusantigeen tussen de eiwitten kunnen ze geïnfecteerde lichaamscellen herkennen, waarna ze zich aan de cel binden en eiwitten afgeven die het celmembraan stuk maken.
Macrofagen brengen delen gefagocyteerde ziekteverwekkers naar hun celmembraan met MHC-II-eiwitten. In de lymfeklieren laten ze deze zien aan T-helper lymfocyten. Deze selectedren na binding aan een lichaamsvreemd antigeen en geven dan cytokinen (signaalstoffen) af. Hiermee zetten ze andere lymfocyten aan tot deling en ontwikkeling.