Mentaliteit en ideologie
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 1033 keer
Economische performance (productiemethodes) moest niet onderdoen voor latere tijden! Er was niet echt economisch denken in de strikte zin, maar wij zouden het echter zo omschrijven.
De ‘Weber-these’: Max Weber was overtuigd dat economische ontwikkeling maar mogelijk is door de bepaalde ethos in de maatschappij, die de mentale voorwaarden creëert om economische uitbreiding mogelijk te maken. Bv. bij het protestantisme: hard werken, herinvesteren in plaats van genieten van de winst, … Door succes te hebben, hard te werken, als je dat lukt behoor je tot de uitverkorenen. Mentaliteit bepaalt de economische ontwikkeling: bevordert of werkt tegen. Werner Sombart geeft Weber gelijk, maar zegt dat de joden de juiste mentaliteit hebben om zaken te doen. Na WOII is de Weber-these op de achtergrond geraakt ten voordele van structuren, instituties, … David Landes stelt dat het de gehele cultuur, de vernieuwende religie van het protestantisme was die Europa de middelen gaf om economisch succes te hebben (geen structuren of instellingen). Inner values and attitudes zijn de reden van economisch succes in Europa. Hij is TEGEN institutionalisme en structuralisme.
Economie van de oudheid? Moses Finley keert terug naar Weber en schuift de ideeën van Polanyi naar voren. Volgens hem is de mentaliteit in de Klassieke Oudheid anti-economisch: herinvesteren, winst opdrijven (heel die cyclus van de moderne economie) kon niet in de Klassieke Oudheid omwillen van overriding values.
De antieke bronnen zijn vooral literair (niet epigrafisch, archeologisch, …) en we vinden er voornamelijk negatieve appreciaties in terug:
Handel : maakt mensen frauduleus, leugenachtig en hebzuchtig. Plato verwondert zich over negatieve appreciaties van de handel, want Athene kan niet zonder graaninvoer ( = handel)
Leningen met intrest: allerlaagste waartoe een mens kan zinken. Het is tegennatuurlijk, een uiting van hebzucht.
Arbeid: (zowel puur handenarbeid als ambachten) manueel, laag-intellectueel, onwaardig, het is eigenlijk een slavenwerk, typerend voor slaven, een straf van god, tegen de menselijke natuur. Dit vinden we terug in het discours van in de archaïsche tijd tot in de laatantieke periode.
Landbouw is echter wel goed: het is het enige respectabele, het is de bron van echte rijkdom, voedsel, wol, hout.
Vb.: Seneca, tekstfragment: Posidonius onderscheidde 4 soorten van vaardigheden/kunsten. Handenarbeid behoorde tot de vulgaire, laag-bij-de-grondse vaardigheden of kunsten.
Wat is de relevantie van die mentaliteit? Volgens Finley was die anti-economisch en waren de tegenovergestelde gevallen uitzonderingen. Paul Veyne stelt in zijn “Pain et cirque” dat de
mentaliteit van de antieke notabelen wel degelijk realiteit is, maar dat die niet relevant is voor de economische keuzes. Het is wel mogelijk dat ze wel zaken doen en toch hun status als notabelen behouden (wat niet gelijk staat aan zakenlui die zich voordoen als edelen). Een notabele kan wel zakenbelangen hebben, maar zonder als zakenman te worden beschouwd. Hij is politiek actief, bekostigt publieke weldaden (moet zich als notabele laten kenmerken) en kan dan toch zaken doen. De mentaliteit is er, maar is dan irrelevant.
John D’Arms zegt dat de mentaliteit wel relevant is, maar enkel voor de wijze waarop zakenbelangen georganiseerd worden, niet voor de keuze van waarin wordt geïnvesteerd. Hij zal werken met slaven en met vrijgelatenen. De economie is anders georganiseerd. D’Arms ziet grote netwerken van notabelen die zich economisch engageren met vrijgelatenen, protegés en familie en dergelijke. De notabelen superviseren, participeren met andere woorden indirect.
Vergelijking met de vroegmoderne tijd: er zijn gelijkaardige normen bij de aristocraten, elite. In het Ancien Regime in Frankrijk was de overheersende idee dat rijkdom gelijk stond aan grote residenties, landerijen, etc. Het waren uitingen van grandeur en puissance. Wisselbrieven en dergelijke daarentegen waren uitingen van inferiorité en faiblesse. Dit is een gelijkaardige mentaliteit als die van de Klassieke Oudheid. Het tekstfragment van “Le Bourgeois Gentilhomme” van Molière is niet van de adel, maar wil de adellijke levenswijze onder de knie krijgen.
Hoe betrouwbaar is ons beeld van de mentaliteit van de Klassieke Oudheid? 99% van de literaire bronnen is afkomstig van (protegés van de ) elite voor de elite. Er is een voortdurende spanning tussen de mentaliteit van de bourgeoisie en van de aristocratie. In hoeverre kan je die mentaliteit veralgemenen naar de 95% van de bevolking die geen notabelen waren? Volgens Finley zijn handelaars, ambachtslieden, bankiers, etc. marginaal en daarom onbelangrijk. Volgens Willem Jongman is een bepaalde ethos (normen en waarden) toonaangevend in een bepaalde cultuur, als juist beschouwd. Dit zou het ethos van de aristocratie zijn. Mensen die sociaal promoveren nemen dan de andere normen en waarden over (als ze voldoende kapitaal hebben en succes hebben: dan bouwen ze een theater, gaan in de politiek, etc. ). Eens ze kunnen, stappen ze eruit. Anticipatory socialisation: het ethos van de aristocratie wordt overgenomen door de lagere klassen. We worden echter geconfronteerd met een methodologisch probleem: er zijn namelijk heel weinig bronnen (wel inscripties). Bovendien zijn de normen en waarden van de niet-edelen geen coherente filosofie geworden, ze werden niet onderwezen in scholen, maar door opvoeding doorgegeven, ze zijn niet opgenomen geworden door de filosofen.
‘Typische’ attitudes van zakenlieden: rijk worden door te werken is goed, leidt tot sociale mobiliteit. De elite is hier niet mee akkoord, maar het is de mentaliteit die wordt gekoppeld aan hen door de elite. Het nemen van risico’s om rijk te worden is goed. Dit is anti-aristocratisch: wat voor de aristocraten wel goed was, was hun fortuin besteden aan verkiezingscampagnes, hun leven riskeren in de oorlog, etc. Bv.: Trimalchio uit het Satyricon van Petronius is een superrijke vrijgelatene, hij is rijk geworden door handel en leningen met intrest. Hij is trots op zijn doorzettingsvermogen. Hier wordt een typische mentaliteit van een handelaar beschreven. Berekenend handelen is uitmaken/berekenen hoeveel winst ze maken: het is dus een economische rationaliteit, ook heel vaak terug te vinden bij aristocraten, equites (lagere aristocraten) en handelaars.
Voor Weber, Sombart en Landes is rationaliteit een cruciaal element in de moderne kapitalistische economie. Keuzes worden gemaakt op rationele basis, om maximum profijt te bereiken: dat is de essentie van de moderne kapitalistische markteconomie. Weber maakt nog eens een onderscheid tussen rationaliteit die geen rekening houdt met normen en waarden (“Het doel heiligt de middelen”) en rationaliteit die dat wel doet. Maar: het is niet altijd duidelijk wat de precieze waarde is van de schaarse middelen: tijd? Of hecht men meer belang aan het investeren van geld? Dit alles blijkt uit/wordt mogelijk gemaakt dankzij de boekhouding: de schaarse middelen kan je in geld valoriseren en geldwinst krijgen. De techniek van de dubbele boekhouding werd pas eind 15de eeuw beschreven door Luca Paciolo in een Latijns werk: lyrische visie op het belang van boeken. Rationele besluiten werden mogelijk door een boekhouding. Dan gaat de machine van start. De dubbele boekhouding ontstond dus pas in de 15de eeuw en bestond dus nog niet in de Klassieke Oudheid. Een boekhouding was eerder een controle-instrument op slaven, niet een beheersinstrument om beslissingen te nemen. De waarde van kapitaal (gebouwen en dergelijke) zit niet in het boekhoudkundig systeem. Ook amortisatie, het afschrijven van kapitaalgoederen, is niet van toepassing. Bovendien laten antieke cijfers geen complexe berekeningen toe, want zo kenden ze bv. het getal 0 niet. De juiste cultuur en mentaliteit bestaat dus niet, en men zou het toch niet in de praktijk kunnen brengen.
De rekentechnieken zijn ontstaan bij de Indiërs, en via de Arabieren naar de klassieke wereld gebracht. Men kon vingerrekenen in de Klassieke Oudheid: het was een belangrijk onderdeel van rekenen in de oudheid, met kon tellen tot 1 miljoen. Er werd vooral gerekend door niet-elitekinderen en slavenkinderen, want de elite had betere dingen te doen. Hoofdrekenen werd in combinatie met vingergebruik gedaan. Men werkte in de oudheid ook met de abacus: een rechthoekig patroon op de grond met kiezelsteentjes. Het Indische systeem is door astrologen en voor astrologen uitgevonden om de positie van de sterren te bepalen.
De situatie in vroegmodern Europa zag er als volgt uit: de (dubbele) boekhouding werd pas algemeen gebruikt vanaf de 19de eeuw: de Amsterdamse wisselbank, VOC, etc. gebruikten geen dubbele boekhouding. Pas in 1770 werd de theorie toegepast hoe je een landbouwbedrijf moest beheren. De noties ‘amortisatie’ en ‘kapitaal’ werden nauwelijks gebruikt voor het midden van de 19de eeuw.