HOOFDSTUK 17 – LATERE ETHISCHEN
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 897 keer
§ 1. Inleiding
Ethischen kunnen worden gerekend tot wat in Duitsland de Vermittlungstheologie wordt genoemd, inzoverre zij zich naar links onderscheidden van het modernisme, naar rechts van het confessionalisme. De confrontatie met het moderne denken ging hun evenzeer ter harte alsmede de erkenning van het gezag van de Schrift en gebondenheid aan het belijden van de vaderen. Dit geldt voor D. Chantepie de la Saussaye en Gunning, maar ook voor hen die hun werk hebben voortgezet. De latere ethischen waren geen gesloten groep en dit geldt ook voor de Ethische Vereniging, opgericht in 1921 en geleid door G. van der Leeuw. Ze had het karakter van een bezinnings- of ontmoetingsgezelschap.
De ethischen hebben een stempel gezet op het theologisch denken aan de universiteiten. Zij begrepen dat de problemen van het moderne cultuurleven een uitdaging voor de kerk en in de grond van de zaak theologische problemen zijn. Zij namen deel aan het historisch-kritisch bijbelonderzoek, de vergelijkende godsdienstwetenschap, de fenomenologie van de religie en de godsdienstwijsbegeerte.
§ 2. P.D. Chantepie de la Saussaye
Hij is zoon van D. Chantepie de la Sausaaye en geboren in 1848. Hij studeerde in Utrecht en werd later hoogleraar in Leiden, als opvolger van Gunning. Hij overleed in 1920. Hij was een bestrijder van de geest der Verlichting en het Liberalisme, maar hij leefde toch ook met vertegenwoordigers van die geestesstroming op vriendschappelijke voet. Godsdienstwetenschap: hij verbreidde zijn horizon en in zijn studententijd werd de verhouding van het christelijk geloof tot de andere godsdiensten het probleem bij uitstek. Zijn dissertatie, Methodologische bijdrage tot het onderzoek naar den oorsprong van den godsdienst, werd ploegen op onontgonnen grond.
C.P. Tiele had ongeveer tegelijk met hem de godsdienstwetenschap ter hand genomen. Hij was een geestverwant van Scholten, maar stelde tegenover Scholtens wijsgerige beschouwingen de noodzaak van historische kennis van de godsdienst en zijn historische ontwikkeling als de eigenlijke, enig wetenschappelijke methode in de theologie. Hij werd hoogleraar in Leiden aan het Remonstrants Seminarium.
De la Saussaye werd de eerste hoogleraar godsdienstwetenschap in Amsterdam. Hij ziet het christendom als de vervulling van de natuurgodsdiensten. Ook de niet-christelijke godsdiensten berusten op openbaring: aan de behoefte van de menselijke geest komt overal dezelfde God tegemoet, die in natuur en geschiedenis, in rede en geweten, zich openbaart. De oorspronkelijke openbaring moet daarin niet in de historie worden gezocht, maar in het hart. Het ging hem, i.t.t. Tiele om het openbaringskarakter van de godsdienst. Hij verwachtte een wisselwerking: door de kennis van het christendom zullen wij de godsdiensten, door die van de godsdiensten zullen wij het christendom beter verstaan. Later neemt De la Saussaye wat meer afstand van de godsdienstwetenschap, want hij wil de religies uit het christendom verklaren en niet omgekeerd. Het leven wordt niet uit zijn embryonale vormen begrepen, maar veeleer het lagere uit het hogere. Opvolger van Gunning: hij maakte graag gebruik van de gelegenheid om zijn leerstoel godsdienstwetenschap in te ruilen voor die van de encyclopedie in Leiden als opvolger van Gunning. Hij zette de traditie van zijn vader en Gunning voort, door zijn uitgangspunt te nemen in de openbaring van Christus.
Het geloof van de gemeente heeft voor hem niet die grote betekenis die het voor he n had: de kennis van God wordt vooral gevonden in persoonlijke ontmoeting; en de idee van de persoonlijkheid krijgt bij hem een toets van individualisme. Hij gaat uit van de openbaring van Christus, maar beschrijft dat niet systematisch. Hij ziet naar de mens tot wie die openbaring zich richt en zo ziet hij de zedekunde in menig opzicht als het voornaamste deel van zijn leeropdracht. Hij vat haar op als christelijke ethiek en stelt als doel: de rijpheid van het zedelijk oordeel. De dogmatiek zal ethisch, niet de ethiek dogmatisch behandeld moeten worden. Het gaat niet zozeer om de moraal, maar om het geheel van de menselijke existentie. Leven gaat vo o r waarheid. Hier raken de invloed van Kierkegaard en Schleiermacher elkaar. Zijn belangrijkste werken zijn: Geestelijke stromingen en Het christelijk leven. Hij ontleedt in het eerste werk de pretentie dat de wetenschap de plaats van de godsdienst zou moeten innemen. Deze strijd tegen de overschatting van de wetenschap is tegelijk een strijd tegen een relativisme, waar ook de beoefening van de godsdienstwetenschap toe kan leiden.
§ 3. G. van der Leeuw
Hij werd geboren in Den Haag in 1890 en studeerde theologie in Leiden, waar Kristensen en P.D. de la Saussaye veel voor hem betekenden. Hij werd hoogleraar voor de godsdienstgeschiedenis en de fenomenologie van de godsdienst te Groningen. Hij hield zich diepgaand bezig met vragen van religie en cultuur, religie en kunst, onderwijsvernieuwing, liturgiek en dogmatiek. Hij was korte tijd minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen. Godsdienstgeschiedenis en fenomenologie der religie: het ging om bij alles ten diepste om de theologie, om de kennis en de dienst van God. Het perspectief dat hij zag achter al de veelsoortige verschijningsvormen van de religie was Gods openbaring in Christus. In eerste instantie was godsdienstgeschiedenis een theologische zaak, maar later kwam hij daarop terug: de vraag naar de zin van de geschiedenis is de vraag naar de zin van onze eigen existentie en deze leidt noodzakelijk tot christologische en eschatologische perspectieven. Om die zin te verstaan moet alles in de overweging betrokken worden, van de primitieve religies tot de meest actuele cultuurvragen van onze eigen tijd.
De fenomenologie vormt de methodologische achtergrond van zijn studie over de verhouding van religie en kunst, waarin de vraag van Gunning naar de eenheid van het leven op een nieuwe manier, in een geheel andere context, wordt opgenomen.
Deze cultuurfilosofische beschouwing wordt dan in theologische samenhang opgenomen. De eenheid van het leven is niet gegeven, geen zaak van empirie, maar van geloof. Het gaat om de heerschappij van God naar Genesis 1, maar ook naar Filippensen 2. Door Christus kunnen we opnieuw aan het Beeld deel krijgen. In het perspectief van de incarnatie, kruis en eschatologie ligt het antwoord op de vraag naar het herstel van de eenheid van het leven besloten. Door het geloof kan ze in het heden een levende werkelijkheid zijn. Die mogelijkheid en werkelijkheid noemen we sacramentaal. Dogmatische vragen: wat is de plaats van de theologie in de encyclopedie van de wetenschappen? Men kan niet met een algemeen wetenschapsbegrip beginnen om vervolgens aan de theologie een plaats aan te wijzen, maar moet met de theologie beginnen en vandaar trachten het karakter van de wetenschap te begrijpen. De theologie houdt zich uitsluitend bezig met het eschaton, het eschaton van alle wetenschappen. Dit kan alleen gerealiseerd worden als de theologie haar eigen karakter streng bewaard en zich niet tot Godsdienstwetenschap verlaagt, maar alleen een theologie die incarnatietheologie wil zijn. Theologie is slechts het denken dat bij het Kruis begint en vandaar tot de schepping komt.
In de liturgiek en de sacramentstheologie waren voor Van der Leeuw de incarnatie en het eschaton centrale begrippen. Overal zijn de sacramenten eschatologische grootheden. Anders gezegd: er wordt bezwaar gemaakt tegen het feit dat zijn sacramentstheologie feitelijk in de schepping gefundeerd is. Cultuurtaak: Jezus Christus heeft de oude orde van bloed en bodem niet overbodig gemaakt, maar verhindert dat deze grondslagen van de gemeenschap tot afgoden worden. Het origineel van alle gemeenschap is niet gegeven in het volk, maar in de kerk. Over de kerk wordt niet thematisch gesproken, maar er valt wel licht op de problemen in de samenleving. Als klassen en standen verdwijnen moet er niet een kleurloze massa ontstaan, maar een nieuwe ordening van de samenleving in echte organisch groeiende standen. Hij is tegen een ‘neutrale’ school. De school moet opvoeden en niet alleen kennis bijbrengen. Al het onderwijs moet openbaar zijn en christelijk! Wat we missen is op alle gebied een gemeenschappelijk besef van geestelijke waarden.
§ 4. O. Noordmans
Oepke Noordmans is in Friesland geboren in 1871. Hij studeerde in Leiden en Utrecht en werd daarna predikant. Hij overleed in 1956. Hij is van unieke betekenis geworden voor de Nederlandse theologie, maar dit werd pas op middelbare leeftijd ontdekt. Hij heeft een eredoctaraat van Groningen gekregen.
In de school van Barth: in een artikel over de Zwitserse theologie beperkte Noordmans zich tot Barths Ro merbrief. Hij zag dat het in deze kritische theologie om de onbekende God gaat, mits dit adjectief ‘onbekende’ niet dient om God en onze interesse voor God te kleineren. Gods heiligheid en grootheid moeten juist tot hun recht komen. Barth ziet in de kritiek een methode, waarin het geheimzinnige juist groeit. Als de kennis minder wordt, dan wordt God meerder. Het agnosticisme is dus vol geloof ! Een tweede kenmerk ziet Noordmans in de samentrekking van het levensbeeld. Barth wijst alles af, waarmee wij aan het leven tussen geboorte en dood een positieve betekenis proberen te geven. Geboorte en dood schuiven tegen elkaar aan. Het OT met zijn levensgevoel wordt achterhaald door de betekenis die de dood in het NT heeft. Dat de waarheid ethisch is, moet herzien worden. De waarheid daalt zo diep mogelijk in de ethische sfeer in, maar deze ethische sfeer verliest daarmee haar autonoom karakter. De maat van de dingen waarom het gaat, is voor ons ethisch besef te groot. Het zondebegrip is bij Barth geen moment in het leven, maar een moment in het goddelijke weten. De wereld ligt in het boze, niet het boze in de wereld. In het cultuurbegrip wordt het leven ook samengetrokken tussen geboorte en dood. Het leven van Jezus is daarom geen exempel, maar een paradigma. Het toont ons niet hoe wij moeten leven, maar hoe God ons leven ziet. Het derde is dan de heilsbetekenis van deze samentrekking. Onze zaligheid hangt er niet van af dat wij groeien, maar dat God zijn aangezicht naar ons toewendt. Noordmans verstond Barth dus, i.t.t. anderen, als positief verkondiger van een oorzaakloze en grondeloze genade. Herschepping als centraal theologisch thema: in Herschepping heeft hij deze lijnen meer systematisch uitgewerkt. Hij noemt het dogma de spreekregel in de kerk, maar deze regel heeft een dienende functie, het dogma moet niet zelf gepreekt worden. De dogmatiek mag het gesproken woord dus niet overheersen. De dogmatiek wordt trinitarisch opgebouwd, niet om God uit elkaar te trekken, maar de mens komt op deze manier als schepsel, verlorene en als gelovige aan bod. De eenheid van deze drie ligt in God.
In deze denkwijze is nauwelijks aandacht voor afzonderlijke aandacht voor de schepping. We horen dat het goed was en daarop volgt direct de val van de mens. Schepping is geen theoretisch begrip, maar een kritisch begrip. Daarom moeten we in ons spreken over de schepping dicht bij het kruis blijven. In de belijdenis van de Zoon gaat het om het kruis dat ter redding midden in de schepping is opgericht – consequentie: weinig aandacht voor twee naturen en veel voor de staat van de vernedering en verhoging. In de belijdenis van de Heilige Geest valt de volle nadruk daarop, dat de heiliging geen zaak van moraal is, maar dat de Heilige Geest instrument is van de herschepping, rechtvaardiging en “Neupra dikation”. Bij Noordmans constateren we een accentverschil met de ethische vaderen. De tendens tot synthese tussen openbaring en cultuur valt bij hem geheel weg. Alles gaat om de herschepping en het Rijk. De eenheid van het leven is een eschatologische categorie. De predestinatie wordt een machtsbetoning van Godswege, waarvan het zedelijk gehalte boven ons oordeel uitgaat.
Ecclesiologie: in de dogmengeschiedenis onderscheidde hij de symbolische, de retorische en de pastorale periode. De symbolische periode is die, waarin de oude symbolen ontstonden, oorspronkelijk liturgische stukken, als credo verstaan maar al spoedig tot depositum fidei geworden. In de Westerse kerk werd dat anders. Het dogma zet het kerkelijke leven niet stil door een substantie le opvatting, maar brengt het juist in beweging. Bij Tomas van Aquino en Calvijn kreeg het dogma een kritische functie. De dogmatiek wordt pastoraal. In Natuur en Genade stelt hij het zo dat de Oosterse kerk het te doen was om deelneming aan de goddelijke natuur, maar de Westerse kerk is het om de wedergeboorte van het natuurlijke leven te doen.
Dit heeft consequenties voor de liturgie. Noordmans wil in de liturgie de grootste soberheid en geen omtuining van een mysterium. Het gaat om de liturgie van het Woord: een belofte voor zondaren en een wegwijzing voor de mens. Noordmans ziet het apostolaat als het wezen van de kerk. In zijn beschouwingen over de kerkorde pleitte hij voor een kritische (kerkelijke handelingen niet indrukwekkend maken), apostolaire (het gaat om de apostolische roeping, dus de wereld ingaan) en belijdende (er moet vrijheid in de kerk zijn, maar in de schaduw van het kruis) kerkorde. Sinds 1933 kreeg de vraag naar het belijdende karakter meer accent, maar zij mag nooit het apostolaire overschaduwen. In latere publikaties koos Noordmans duidelijk voor een presbyteriale kerkorde, en nam hij het op voor de vrievoudigheid van de ambten.
§ 5. Geestverwanten
Hierboven zijn weinig namen genoemd van vertegenwoordigers van de latere ethischen. Hieronder nog een aantal namen. Bijbelwetenschap: Valeton en Wildeboer (OT), Brouwer en De Zwaan (NT). Godsdienstwijsbegeerte en ethiek: Jonker, Isaa c van Dijk, Aalders, Korff, Slotemaker de Bruï ne Kerk en liturgie: Vrijer, Van Rhijn, Bakhuizen van den Brink
De liturgische beweging: Ph.A. Kohnstamm (1875-1951) is een natuurwetenschapper die de strijd aanbond met de deterministische denkwijze in deze wetenschap. De wereld is geen gesloten systeem, er zijn natuurwetenschappelijke gronden voor het geloof in een Schepper, die de wereld bedoeld heeft en daarom voor persoonlijkheid en vrijheid. Bijbels personalisme: de wereld is schepping en openbaring van een Persoonlijkheid.
A.H. de Hartog als apologeet: hij was een apologeet tegen het ongeloof. Groots ontwerp van theologie als metafysica. Centrale figuur was voor het Gods Albemiddelende Logos. De geest der verzoening ligt niet in het historisch feit maar in Gods eeuwig werk, dat de grond der historie is.
§ 6. Samenvatting
De ethische theologie heeft twee tendensen gekend. Enerzijds ging het om een hernieuwde, eigentijdse doordenking van de gereformeerde belijdenis in gebondenheid aan datgene waar het de vaderen in wezen om te doen is geweest. Anderzijds die van openheid voor de cultuur, het verlangen naar synthese, tegelijk in het besef, dat deze toch eigenlijk onmogelijk is, dat eenheid van het leven alleen een eschatologisch perspectief kan zijn. Noordmans heeft het verlangen naar synthese afgelegd. De eenheid van het leven werd in de ethische theologie te organisch gedacht. Het komt meer aan op de humilitas dan op de humanitas. Hij legde nadruk op de betekenis van de kerk; het komt aan op Woord en Geest.
Van der Leeuw was veel meer geboeid door de vraag naar de synthese.