Hoofdstuk 13 – KUYPER EN DE DOLEANTIE
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 1119 keer
§1. Levensloop
1837-1920 Studeerde theologie en letteren te Leiden (diss. over A Lasco). Predikant te Beesd, later in Utrecht.
1870 predikant in Amsterdam
1880-1901 hoogleraar VU
1874-1877 Tweede Kamer
1894-1901 Tweede Kamer
1901-1905 minister van Binnenlandse Zaken en premier.
1908-1912 Tweede Kamer
tot 1920 Eerste Kamer
§2. Theologische ontwikkelingsgang, eerste periode
Studietijd: in zijn studietijd was hij een enthousiast volgeling van Scholten in zijn streven om het calvinisme te vernieuwen en op de hoogte van de tijd te brengen, met zijn leer van Gods volstrekte opperheerschappij en de redelijkheid van de religie. Kuyper heeft aan hem zijn grote interesse voor de kerk en het dogma te danken. Zijn dissertatie maakte duidelijk dat hij een voorkeur had voor A. Lasco boven Calvijn, omdat deze consequenter was. Calvijn legde meer nadruk op de heiligheid dan op de liefde van God, meer op de autoriteit van de geschreven letter dan op de vrije uitleg van de geest. De kerk was bij hem meer een instituut geworden. Bij A. Lasco vinden we dit niet terug. Het gezag van het OT was ondergeschikt aan de woorden van Christus en de christelijke vrijheid werd verdedigd. De geest van Christus werd gesteld i.p.v. legalisme. De sporen van judaï sme waren hierin verdwenen, die we wel bij Calvijn aantreffen. De voorkeur van Kuyper voor A. Lasco is gebleven, ook toen hij overtuigd werd. Dit zien we terug in zijn tegenzin in de binding van de kerk aan de overheid. Hij zag de kerk liever als organisme met mondige gemeenteleden. Hij kwam in een religieuze crisis door het lezen van The Heir of
Redclyffe van Miss Younge. Hij verlangde naar de kerk als moeder voor haar kinderen, anglicaanse kerkmodel. Predikant te Beesd: een tweede geestelijke crisis vond plaats door een ontmoeting met een kleine groep vrome gemeenteleden, die uit de geest van de Nadere Reformatie leefden. Hij ging studeren en vond uiteindelijk bij Calvijn de begeerde vastheid, want hij had een kerk gesticht met zegen en vrede die als moeder kon functioneren. Dit zou zijn levensdoel worden. In zijn afscheidspreek te Beesd gaf hij verantwoording waarom hij de moderne en ethische theologie de rug had toegekeerd. Hij zag slechts twee wegen: allereerst het ontkennen van het wezenlijke bederf van de mens. Hierin kent de mens geen schuld en de rede kan God kennen. Openbaring is dan overbodig. Een tweede route is het erkennen van het bederf. In die situatie is de rede geen gids en is verzoening met God onmisbaar. Kuyper koos voor de tweede weg en wekte de gemeente op de strijd te voeren tegen de aan het evangelie vijandige richting.
Te Utrecht: in zijn intredepreek stelde Kuyper dat de kerk het lichaam van Christus is en geen verzameling van volgelingen. De vleeswording van het Woord moet voltooid worden, door het wonen van de Christus onder ons, door de Heilige Geest. Hiermee ontstaat een diep ingrijpend onderscheid, want de kerkmensen verschillen hiermee van buitenkerkelijken. De kerkmensen mogen van de uitwendige kerk verwachten dat ze bestendig en vast is op het gebied van het kerkrecht, de belijdenis en de eredienst. Een christen moet zich op ieder levensgebied inzetten voor de strijd van Christus' geest met die van de wereld. `Vooraan in de wedloop om de erekrans op maatschappelijk gebied.' Kuyper zette dit in Utrecht gelijk om in daden. Dit leidde tot een visitatieconflict - geen gemeenschap des geloofs met hogere bestuurders. Kuyper besefte dat de strijd om de kerk zich zou moeten afspelen in Amsterdam. Daarom nam hij een beroep naar Amsterdam aan.
§3. Predikant in Amsterdam. Strijd voor de vrijmaking van de kerk:
ntreepreek: hij begon met vreugde te spreken dat hij de eerste predikant was die door de gemeente beroepen was. Hij preekte verder over het
- onderscheid tussen kerk als organisme en kerk als instituut:
- organisme door het nieuwe leven (gevaar: vervluchtiging in de maatschappij) – `onze moeder';
- instituut als georganiseerde stichting (gevaar: verstening) – `onze opvoedster'.
- ij stelde dat we moesten verbouwen of verhuizen. Driee rlei vrijheid was het doel:
- van de staat: zij heeft de kerk tot invloedloze vorstin gemaakt;
- van het geld: vertrouwen op de Heer, niet op het goud van de staat;
- van het ambt: niet meer het institaire ambt, maar priesterschap dat in de gemeente wortelt.
De gemeente moet zichzelf besturen en de valse band van het ongereformeerde kerkbestuur moet verdwijnen. Dan is de weg vrij om in de maatschappij bezig te gaan.
Protesterende ouderlingen: vo o r Kuypers komst waren er al enige ouderlingen gekozen die tegenstanders waren van de moderne richting, waartoe enige begaafde predikanten behoorden (o.m. Ph.R. Hugenholtz, P.H. Hugenholtz en L.S.P. Meyboom). In twee diensten ontstond commotie doordat een ouderling een luidkeels protest tegen de leer van de dominees liet horen. Dit leidde tot grote opschudding. Kuyper mengde zich met animo in dit gewoel. Men eiste afzetting van ds. P.H. Hugenholtz wegens ontkenning van Christus' opstanding. Het classicaal bestuur wees de aanklacht af, omdat Hugenholtz niets had gezegd dat in strijd was `met de geest en de hoofdzaak van de leer der Herv. Kerk'. Zeventien ouderlingen besloten toen niet meer bij de moderne predikanten in de kerk te komen, wilden geen avondmaal meer met hen te vieren en bij nieuwe lidmaten wachters van de waarheid te zijn. Hierdoor ontstond protest in het land.
De vereniging `Beraad': n.a.v. de laatste kwestie richtte Kuyper `Beraad' op, waarin gelijkgezinde kerkenraadsleden voorafgaand overleg zouden plegen over alle belangrijke onderwerpen van de kerkenraadsvergadering. Het ging in de eerste plaats om de bezittingen veilig te stellen in de strijd met de modernen. In Amsterdam was er namelijk een aan de kerkenraad ondergeschikte commissie over het beheer i.p.v. een kerkvoogdij. Vrijwillige kerspelvorming: probleem van samenwonen van verschillende richtingen onder e e n dak werd steeds urgenter. Het kwam op de synode in februari 1874. De modernen stelden voor om het belijdende karakter over te laten aan zich vrij samenvoegende groepen van geestesverwanten (= kerspelen). Confessionelen wilden een Algemene Synode die handhaving en herziening van de belijdenis op zich zou nemen. Beide voorstellen verworpen; een voorstel werd aangenomen om aan de rechten van minderheden tegemoet te komen door haar in de kerkenraden te doen vertegenwoordigen.
Kuyper had inmiddels, zonder de synodevergadering af te wachten, alleen voor Amsterdam samen met Ph.R. Hugenholtz een plan tot facultatieve kerspelvorming ingediend. Vijf kerspelen (2 modern, 2 orthodox, 1 tussenin) met elk eigen gebouwen en eigen regels. De kerkenraad zou alleen toezien in administratieve zin. Het plan kwam er niet door. Kuyper gaf zelf later toe dat het in strijd was met het gereformeerde kerkrecht. In de politieke strijd: naast de kerkelijke strijd had Kuyper ondertussen ook een politieke strijd gestart.
De Standaard 1872: om het antirevolutionaire volk soevereiniteit te leren. De Heraut 1850: kwam in 1871 onder Kuypers hoofdredactie. Hij verving haar door De Standaard. In 1877 verscheen het weer als afzonderlijk weekblad. Zo nam Kuyper de leiding over van Groen. Hij wijzigde de koers: democratie en vrije-kerkgedachte. Democratie is niet fout (Groen), maar door God gewild en zelfs het christendom is democratisch. Toen hij de Tweede Kamer inging trad hij af als predikant, maar bleef hij ouderling in Amsterdam.
§4. De Vrije Universiteit
Grondslagen gelegd: Hoger Onderwijswet van 1876 verklaarde Amsterdamse Athenaeum tot universiteit. Kuyper en Rutgers kregen een leerstoel aangeboden. Ze weigerden om een professoraat aan een beginselloze universiteit te beginnen. Kuyper had al geschreven dat het christelijk karakter van de hogescholen door de revolutie verloren was gegaan. Hij wilde een christelijke universiteit, vrij en onafhankelijk van de staat. Een seminarie was een noodoplossing, maar is principieel af te wijzen, want de theologie heeft een onmisbare plaats binnen de wetenschap. Er moesten drie universiteiten zijn: een revolutionaire, een protestants-christelijke en een katholieke. G.J. Vos Az. en Ph.J. Hoedemaker, confessionelen, hadden zich ook uitgesproken voor een vrije universiteit, maar dan als noodmaatregel. Voor Kuyper was het een principe. N.a.v. de Hoger Onderwijswet konden Kuyper en Rutgers al snel beginnen met voorbereidingen voor de stichting van een universiteit. De gereformeerde universiteit zou staan binnen de omtrek van de gereformeerde kerk, maar een soevereiniteit in eigen kring hebben. De kerk had alleen door tucht over de medewerkers zeggenschap over haar. Ook mochten er wat betreft de theologische faculteit geen personen worden benoemd tegen wie de kerk bezwaar had, en de diploma's moesten door de kerk worden goedgekeurd. Opening van de Vrije Universiteit. Soevereiniteit in eigen kring: in 1880 werd de Vrije Universiteit geopend. Met Kuyper, Rutgers en Hoedemaker.
Kuyper legde de nadruk op soevereiniteit in eigen kring, de nadruk zou vallen op de verschillende levenskringen en niet op het volk of de gehele natie. Deze term werd methodisch uitgangspunt in heel Kuypers strijd. Het zou het kenmerk van de VU worden naar 3 aspecten: nationale betekenis, wetenschappelijk bedoelen en gereformeerd karakter. Kuyper koos duidelijk voor een van andere christengezindtes afgescheiden universiteit. Elk moest bouwen op eigen beginselen. Dat geldt ook voor de andere wetenschappen. Het maakt nogal wat uit of je de mens ziet als ontwikkeld zoogdier of als beeld van God.
§5. Het Tractaat van de Reformatie der Kerken
Dit tractaat is geschreven in 1883. In deel III komt het begrip doleren aan de orde. Dolerende kerken zijn onvolkomen kerken `door de druk die een ingedrongen en dus vals kerkbestuur op haar uitoefent'. `Een kerk die naar God klaagt of haar plaag mocht worden weggenomen'. In deel IV loopt zijn betoog uit op het gehele actieplan van de doleantiebeweging. De redenering gaat uit van 3 soorten plaatselijke kerken:
- in kerken waar de bediening nog tamelijk zuiver is de band met valse leraars breken;
- in kerken waar goede bediening ontbreekt maar waar nog bidders zijn en hoop op herstel is, een dolerende kerk oprichten.
-in kerken waar geen hoop meer is op herstel een `kerke christi' oprichten of zich aansluiten bij een plaatselijke gescheiden kerk;
Via het kerkverband moeten andere kerken geholpen worden om de kerk van binnenuit te reformeren. Nieuwe classes en nieuwe synodes moeten gevormd worden. De overheid moet de besluiten van 1815 en 1852 intrekken.
§6. De Doleantie in Amsterdam
Actie van de kerkenraad; aannemingskwestie en proponentsbelofte: in 1880 werden de belijdenisvragen verruimd door naar wezen en hoofdzaak te vragen. In 1883 werd de proponentsbelofte elastischer gemaakt. Zelfs de vermelding van het evangelie van Jezus Christus kwam te vervallen. Op 11 april 1883 werd een vergadering belegd in Amsterdam met geestverwante kerkenraden waar bij deelneming er aan de 3 formulieren van enigheid moesten worden onderschreven. Besluit:
1. iemand als dominee toe te laten die niet van harte instemt met de belijdenis (dus quia en niet quatenus);
2. kerkverband van 1816 moest worden afgebroken, waar dit belemmerde, Jezus als Koning in zijn kerk te eren;
3. de belijdenden onder een foute kerkenraad moeten breken met die kerkenraad en een dolerende kerk oprichten.
Kuyper, Rutgers en enkele anderen stelden nog eens geforceerd de aannemingskwestie van jongeren als belijdend lid aan de orde. Op hun initiatief weigerde de kerkenraad attesten af te geven aan jongeren om elders aangenomen te kunnen worden.
De jongeren moesten eerst verklaren dat de leer van het Oude en Nieuwe Testament, die in de Apostolische Geloofsbelijdenis is samengevat en in de Christelijke Kerk geleerd wordt, de ware en volkomen leer tot verlossing is (tweede doopvraag). Ze probeerden gelijkgezinde kerkenraden ook over te halen tot dezelfde maatregelen. Zo werden hogere besturen uitgelokt maatregelen te nemen tegen hen. Het clasicaal bestuur waagde niets, maar het provinciaal kerkbestuur gelastte het clasicaal bestuur de kerkenraad de attesten af te laten geven. De kerkenraad ging in beroep bij de A.S.C. om de geestelijke machteloosheid van de synode aan te tonen. Inderdaad bekrachtigde de synode de uitspraken van het provinciaal bestuur. Het beheersreglement: omdat het conflict onafwendbaar leek, probeerde de kerkenraad de kerkelijke goederen veilig te stellen. Rutgers stelde voor het reglement zo te wijzigen dat, wat hogere besturen ook mochten besluiten, de beheerscommissie zich achter de geschorste kerkenraad zou stellen. Deze wijziging werd aangenomen.
Schorsing: begin 1886 schorste de het clasicaal bestuur daarom provisioneel 80 kerkenraadsleden. In de hele zaak zijn door clasicaal bestuur en kerkenraad grote fouten gemaakt. Verhinderd werd door de clasicaal bestuur dat de kerkenraad zich vanwege het conflict over de attesten met e e n slag buiten het synodale kerkverband plaatste. Het clasicaal bestuur deed `wat des kerkeraads is'. Kuyper en de zijnen waren dan ook woedend, vooral op rechtzinnige predikanten die niet aan hun zijde hadden gestaan. Het clasicaal bestuur had weten te voorkomen dat het om principie le zaken zou gaan door de blik helemaal te richten op de beheerskwestie.
Nu ging de beschikking over de kerkelijke goederen een grote rol spelen. Voor beide partijen was dit van urgent belang. Door de `paneelzagerij' lukte het, het archief in handen te krijgen. VU-studenten hielden de wacht met lantaarns en knuppels. Tot in de hoogste instanties van burgerrecht werd hierover geprocedeerd. De geschorsten verloren echter - autonomie plaatselijke gemeente, verhouding bestuur en beheer, verbreking kerkverband ook verbreking continuï teit historisch bestaande kerkelijke gemeente. Afzetting door provinciaal kerkbestuur volgde medio 1886.
Kuyper voor de synode: de 75 afgezetten gingen in hoger beroep bij de synode. Alleen Kuyper verscheen namens allen. Kuyper wilde pas antwoorden als de synode zijn bezwaren tegen de procedure zou wegnemen (NB.: Bouma stelt dat de voorzitter hem het spreken onmogelijk maakte!). Dit gebeurde niet en Kuyper ging weg. De synode bekrachtigde het besluit van het provinciaal kerkbestuur. Een laatste beroep van de Amsterdamse kerkenraadsleden hielp niet meer. Toen kwam het hele land in beweging. Kuyper en de synode richtten zich tot volk en kerkenraden. Bericht van Reformatie: de afgezette kerkenraadsleden verklaarden zich in een Bericht van Reformatie tot wederopgetreden wettige kerkenraad van Amsterdam. Hun afwerping van het synodale hie rarchische juk was geen independentisme of afscheiding. Hun kerk was dolerende. Ze noemden zich de `Nederduitsche Gereformeerde Kerk'.
§7. De kandidaten van de Vrije Universiteit en de Doleantie in de dorpen
Geen toelating tot de evangeliebediening in de N.H. Kerk: het proponentsexamen werd afgenomen door het provinciaal kerkbestuur en de Waalse Commissie (reglement 1880). Ze moesten kandidaats hebben gedaan aan e e n van de universiteiten. Na opening van de VU is er bij de synode op aangedrongen ook andere dan openbare kandidaats te aanvaarden. De synode ging daar niet op in. Kuyper zelf had daar nooit om gevraagd, hij wilde zich niet aan de synode onderwerpen. In De Heraut een nieuwe benadering: pas gesprek met de synode mogelijk als kerkelijke examens publiek zouden worden en door de classes vastgesteld en afgenomen. Kootwijk: naar aanleiding hiervan bracht de kerkenraad van Kootwijk een toezegging van beroep uit op J.H. Houtzagers. Kerkenraden van Voorthuizen en Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal Nijkerk traden op als `geestelijke classis'. Kerkelijke examen en approbatie werden door hen afgegeven. Het clasicaal bestuur schorste de Kootwijkse kerkenraad hierom. Daarop verbrak hij het kerkverband. De bevestiging van Houtzagers vond plaats door F.P.L.C. van Lingen om 9 i.p.v. 10 uur, zodat, toen het clasicaal bestuur kwam `om te doen wat des kerkeraads is', het een voldongen feit constateerde. Kootwijk werd de eerste gemeente die de reformatie ter hand nam. Voorthuizen volgde. Uitbreiding van de Doleantie: even later volgde Reitsum. De besturen waren verrast. Wat ze moesten doen – de uitgetreden gemeenten vacant verklaren en hen door ringpredikanten laten vervangen – werd vaak onmogelijk gemaakt. Sommige gevallen herinnerden aan de Afscheiding, compleet met politie-ingrijpen en rechtbanken e.d.
§8. Verband van kerken in Doleantie
De dolerende kerken kwamen spoedig tot elkaar op grond van de drie formulieren van enigheid. Toen Amsterdam het synodale juk afwierp nam zij de leiding door begin 1887 een Gereformeerd Kerkelijk Congres te organiseren (in `Frascati'). Kuyper had daar de leiding en de toeloop was groot (1500 a 2000 mensen). De organisatie was goed doordacht. Praktische uitwerking van het Tractaat van de Reformatie der Kerken (§5). Alles kwam aan de orde. Vo o r 1 april moest de zaak geregeld zijn. De A.S.C. droeg de provinciale kerkbesturen en de clasicale besturen op om te onderzoeken wie er aan het congres hadden deelgenomen. Schorsing moest volgen. Maar zij, die het synodale juk hadden afgeworpen, verklaarden dat wie niet met hen was meegegaan zich had afgescheiden van de ware kerk. Zo werd besloten in 1887 op een Synodaal Convent (Rotterdam). 1888: Voorlopige Synode te Utrecht, bekrachtiging van het Synodaal Convent. Op grond van de overtuiging ware en oorspronkelijke gereformeerde kerk te zijn, bleven ze aanspraak maken op de kerkelijke goederen.
§9. Vereniging met de afgescheidenen
De ‘Voorlopige Synode’ verklaarde dat de naam ‘dolerend’ slechts een tijdelijke positie uitdrukte. De wettige naam was ‘Nederduitsche Gereformeerde kerken’. In de synode kwam de vraag aan de orde of ze moesten samengaan met de CG. Echter, Kuyper onderscheidde doleantie en separatie. De christelijk gereformeerden waren afgescheiden van de kerk en de vraag van Kuyper was dus: ‘jullie zijn destijds uit de gereformeerde kerk gegaan, kom nu zij hersteld is tot ons terug’. Dit was moeilijk te verteren voor de christelijk gereformeerden. Uiteindelijk heeft men een compromis gevonden en zijn ze samengegaan, maar enkelen konden hierin niet meegaan en gingen verder onder de naam CGK en in 1947 is deze naam veranderd in Christelijk Gereformeerde Kerken in Nederland.