Enkele vroege voorbeelden van metaal
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 836 keer
Aan de hand van enkele merkwaardige graven uit het vierde millennium, kunnen we aantonen dat de vroegste metalen toen al aanwezig waren in Europa en circuleerden. Ze geven een beeld van een veranderende maatschappij.
Varna
Varna, in Bulgarije, is een Zwarte Zeecontext uit het vierde millennium voor onze tijdsrekening met twee soorten graven die ons een mooi beeld geven van de veranderende sociale structuren van die tijd: elites ontstaan, vermoedelijk omdat zij de stap hebben gezet naar het controleren van deze metaalbronnen en daardoor sociaal aanzien en macht konden verwerven. Ten eerste is er een reeks inhumaties, waarbij het lijk op de rug ligt, omringd door vele en vaak prestigieuze giften. Vaak betreft het metalen, zoals goud, koper en sieraden, die gebruikt werden om de kledij te versieren. Daarnaast zijn er ook vondsten van stenen commandostaven. Het meest befaamde graf is dat van de zogenaamde ‘prins’ waarbij sommigen zelfs spreken over een gouden peniskoker. Deze theorieën zijn echter zeer betwist, in de eerste plaats al omdat er nergens anders gelijkaardige voorwerpen gevonden zijn.
De tweede reeks graven zijn zogenaamde cenotaven, een grafteken waarbij er geen lijk aanwezig is. Het betreft kleien maskers, rijk versierd met gouden sieraden, die een symbolisch graf zouden zijn van elders gestorvenen. Anderen vermoeden eerder dat het stoffelijk overschot in de ondiepe grond chemisch moet zijn weggerot.
In ieder geval vormt de vondst bij Varna een belangrijk bewijs in het bestaan van een Oost-Europees kerngebied met mogelijks autonome metallurgie. Hieruit zijn elites ontstaan met aanzien en macht, mogelijks door controle over de metaalbronnen, iets wat zich uit in rijke grafgiften.
De man van Similaun
In 1991 werd bij toeval in een bergpas op de Italiaans-Oostenrijkse grens Ötzi ontdekt, een man die goed bewaard was gebleven in het ijs en die door de opwarming van de aarde en door het overwaaiend zand uit de Sahara aan de oppervlakte was gekomen. Al snel identificeerden onderzoekers hem als historische vondst i.p.v. een gletsjerdode, omdat zijn lichaam niet zeepachtig was en wegens de aanwezigheid van archeologische objecten in zijn omgeving. Hij bevond zich in een kom, ingevroren, waardoor de gletsjer er doorheen de jaren was overheen gegaan zonder hem te schaden.
De man van Similaun was bij zijn dood 45 jaar, met zwart haar en blauwe ogen en met versleten tanden met een spleet tussen. De tatoeëringen die zich op zijn ledematen bevinden zouden wijzen op een vorm van acupunctuur, om zo zijn gewrichtspijnen tegen te gaan. Hij beschikte over een rijk arsenaal en was dus goed voorzien voor de bergen: een boog, een pijlkoker met onafgewerkte pijlen, een rugzakje, een koperen vlakbijl, een dolk, een doosje, een paddenstoelzakje en warme kledij.
Op het materiaal en ijs rond hem en op het stro in zijn schoenen werd 14C-datering toegepast, die erop duidt dat de vondst uit 3500-3300 v.C. moet dateren. Vermoedelijk was hij afkomstig uit het zuiden, door de aanwezigheid van koper en door sporen van een nederzetting in de nabijgelegen Etschvallei. In zijn schouder steken echter de resten van een pijl die een ader moet hebben getroffen, wat volgens sommigen wijst op moord. Ter ondersteuning van deze theorie worden zijn gebroken ribben ook vaak aangehaald.
De vondst is belangrijk omwille van drie redenen. In de eerste plaats is het een van de eerste kopervondsten, zeker in het gebied van de zuidelijke Alpen. Daarnaast is het ook een bewijs van contact, circulatie doorheen de Alpen zelf. Tot slot is het oudste, goed bewaarde lichaam uit de prehistorie.
De Klokbekers
Deze cultuur verspreidde zich over grote delen van westelijk Europa: van Sardinië en Portugal tot Denemarken en Hongarije. De naam is gekozen omwille van de typische S-vorm van het aardewerk gevonden in de grafcontexten. Deze zijn elitair, iets wat wijst op de streng hiërarchische vorm van de toenmalige maatschappij. Het gaat om individuele inhumaties op de zij in foetale houding. Gedurende een tweede fase van de cultuur bevonden deze inhumaties zich onder een grafheuvel. Af en toe bevinden er zich ook eerste en dus dure koperen voorwerpen op de site, zoals priemen, ringen of dolkjes. Frequenter is de aanwezigheid van jachtattributen, zoals op de sites van Ede, Köln of Barnack. Andere vondsten betreffen pijlpunten, amber en benen polsbeschermers voor de jacht met boog en pijl. Vroeger werd er gedacht dat deze samenleving uit migranten bestond, die vanuit Spanje waren gemigreerd naar Europa, op zoek naar ertsen. Ze zouden volgens deze theorie ook de invoerders van metalen geweest zijn in vele gebieden.
Gordon Childe beschouwde ze als kleine gewapende groepen handelaars, die zich door gans Europa verplaatsten. Anderen wezen op het feit dat deze immigranten zich betrekkelijk snel hadden vermengd met de lokale populaties. Vandaag zijn deze theorieën rond migraties echter niet meer aanvaard. Tegenwoordig meent de gangbare opinie dat er een uitwisselingsnetwerk bestond tussen de elites, iets wat zich uitte in o.a. de kledij. Daar slechts weinigen contact hadden met metaal zorgde dit netwerk voor een hoog sociaal aanzien.
Binnen de Stonehenge-context is er de vondst van Amesbury Archer. Het betreft hier een 45jarige man die in foetushouding werd gevonden met vijf Klokbekers, zestien vuurstenen pijlpunten, een koperen dolk en mes, een polsbeschermer, een slagtand van een everzwijn, en wat het opmerkelijkst is, goud. Het is dus duidelijk dat deze persoon tot een elite behoorde. Opmerkelijk is dat uit analyse van spoorelementen (zuurstofisotopen en strontium) in het email van zijn tanden kon worden afgeleid dat de man uit de Alpen kwam, wat er op wijst dat er circulatie van mensen plaatsvond. Naast het zijne bevond er zich een ander graf van een man, zowat 25 jaar oud. Door de aanwezigheid van een gemeenschappelijke genetische afwijking maakt men gewag van een familiale band, maar deze man vertoont geen Alpiene kenmerken.
Ook in België, ondermeer in Temse en Mol zijn er dergelijke vondsten gemaakt.
De ‘klokbekercultuur’ moet dus eerder beschouwd worden als een typische vorm van elitevorming. De spreiding van deze cultuur maakt duidelijk gebruik van de aanwezige uitwisselingsroutes die reeds in het Neolithicum aanwezig waren. Zwaartepunten van de klokbekers treffen we dan ook aan in Portugal (Taag regio), Zuid-Frankrijk ( Provence), langs de as van de Garonne in Frankrijk, in Bretagne, in Zuid-Engeland, en in de Lage Landen.