De Minoïsche en Mykeense wereld
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 1266 keer
Terwijl in het late 3e millennium het Oude Rijk in Egypte plaats maakt voor het Nieuwe rijk ( 1975 v C.), terwijl in Mesopotamië het Akkadische rijk rond 2200 verdwijnt en het Babylonische en later Assyrische rijk opkomen, ontwikkelt er zich in het Oosten van de Middellandse Zee een heel ‘commercieel’ handelsnetwerk in allerhande producten.
Langs de kusten ontwikkelen zich (versterkte) nederzettingen, eventueel met een citadel, die deze handelsnetwerken controleren. Voorbeelden hiervan zijn Troje in de Dandarellen, of Lerna in de Argolide. Kenmerkend voor deze nederzettingen is dat centraal zich een ‘megaron’ huis bevindt. Dit is een lang rechthoekig elitehuis met verschillende kamers in het verlengde van elkaar. De nederzettingen kenmerken zich door grote rijkdom aan vondsten, waaronder goudschatten. Dit bewijst dus dat het elites waren die deze nederzettingen bewoonden, en dus de handelsroutes controleerden. Het meest cruciale punt van deze handelsroutes in de Egeïsche zee is Kreta.
De Minoïsche wereld
Kreta kon door haar gunstige geografische ligging, namelijk op de kruising van de Egeïsche en Egyptische handelsnetwerken, al snel grote rijkdom uitbouwen en haar eigen netwerk uitbouwen. Zo werpt Kreta zich op tot het centrum van de handelsroutes tegen het einde van het derde millennium. Belangrijke producten waren koper en obsidiaan uit de Cycladen en ivoor, goud en andere luxueuze producten uit het zuiden. Op Kreta duiken op die manier paleizen op, die al regionale centra fungeren. Deze paleizen kenmerken zich door een open centraal plein, omringd door een veelheid van kamers ( opslagplaatsen, publieke ruimtes).
Het zijn duidelijk centrale plaatsen, waar allerhande producten werden opgeslagen (gezien de vele enorme dolia), waar administratieve ( in Lineair A) en rituele activiteiten plaatsvonden. Belangrijke importproducten voor Kreta waren ossehuiden koperstaven, tin en ivoor. De exportproducten waren vermoedelijk vooral wol, wijn en olijfolie.
Opvallend is dat deze paleizen helemaal niet versterkt zijn door omwallingen of een andere vorm van verdediging. Volgens sommigen wijst dit erop dat de Minoïsche beschaving een vreedzame samenleving was. Anderen menen echter dat men omliggende zeeën in die mate beheerste en controleerde, dat men geen vrees had voor een aanval van buitenaf. De bekendste van deze paleizen zijn Knossos en Mallia, in het noorden van Kreta, en Phaestos in het zuiden. De Minoïsche beschaving is opgesplitst in drie fases: het vroeg-palatiaal ( 1950-1700 v.C.), het laat-palatiaal (1700-1450 v.C.) en het post-palatiaal ( 1450-1050 v.C.).
Het staat vast dat de maritieme routes, en dus maritieme handel en transport belangrijk waren voor Kreta. Afbeeldingen van boten met roeiers of zeilen worden dan ook regelmatig teruggevonden. Er moet dus ongetwijfeld een zeevarende bevolkingsgroep bestaan hebben op Kreta, gecontroleerd door de paleisbewoners.
De Mykeense wereld
Al in de 17e eeuw v. C. begint het Griekse vasteland een belangrijke rol op te eisen in de netwerken en handelsroutes van de Egeïsche wereld. Rond 1400 v. C. nemen de Mykeense paleizen dan ook de rol van de Minoïsche over. Op het Griekse vasteland ontwikkelen zich verschillende machtscentra, ook weer in de vorm van paleizen, waarvan Mykene zelf de meest centrale en bekendste is. . Deze paleizen fungeren eveneens als centrale plaats voor opslag, administratie ( Lineair B, Grieks) en rituele handelingen. Het verschil met de Minoïsche nederzettingen, is dat de Mykeense paleizen wel degelijk versterkt zijn met enorme muren. Ook heerst er in de Mykeense beschaving een ander sociaal beeld, namelijk dat van het ideaal van de krijger. Een voorbeeld van dit ideaal is de vondst van ‘het harnas van Dendra’ in een grafcontext. Hun rijkdom hebben de verschillende Mykeense nederzetten enerzijds te danken aan hun positie binnen de handelsroutes, en anderzijds door het feit dat ze zich bevinden in rijke landbouwgebieden.
Ulu Burun en Kaap Gelidonya
In 1982 werd enkele kilometers ten zuiden van de Turkse kust een wrak gevonden dat een illustratief beeld geeft van de handelsnetwerken in de bronstijd.
Het wrak bleek een gezonken koopvaardijschip te zijn uit de 14e eeuw v. C. Het schip bevatte toen ca. 10 ton koper (in de vorm van 354 ossehuiden staven), 1 ton tin, goud, zilver, ivoor, struisvogelschelpen, amforen met terpentijn, gekleurd glas, ebenehout, en nog een pak ander materiaal uit Egypte, de Levant, Cyprus en Kreta.
Een andere vondst was het gezonken schip van Kaap Gelidonya ( late 13e eeuw v. C.). Deze bevatte eveneens koper (uit Cyprus), tin, en Mykeense ceramiek. Het schip was wat minder rijk dan die van Ulu Burun, dus zouden we volgens sommige onderzoekers eerder te maken hebben met de vracht van een bronssmid.