Menu

De betrekkingen tussen kerk en staat Nederlanden

In de 17e eeuw was er geen onverenigbaarheid tussen geloof en wetenschap, vooral de jezuiëten hadden weinig problemen met de opkomende wetenschappen. De Bollandisten geloofden in geloof dat gezuiverd werd door de rede. Met hulp van de jezuïeten werd er een kritische uitgave van heiligenlevens door hen op de markt gebracht: acta sanctorum (bij protestanten en katholieken bewondering).

In de 2e helft van de 17e eeuw werd de tegenstelling beïnvloed door voor- en tegenstanders van de moderne filosofie, die door Descartes was binnengebracht. Hij gaf een dualistische visie van de mens, en verzoende het rationalisme met het geloof. (voordien middeleeuwse scholastiek op de universiteit, die christelijke interpretatie gaf van aristotelische filosofie). Tevens nam de invloed van het cartesianisme in het onderwijs toe.

Na de concilie van Trente kwam er een nieuw samenwerkingsmodel tussen kerk en Staat. Kloosterorden mochten naast ziekenzorg ook voor onderwijs zorgen, de armenzorg was voor de parochies. Kerkelijke rechtbanken breidden hun toezicht uit op geloof en zeden. Dit alles werd door de burgerlijke overheden aanvaard omdat de politiek nu eenmaal steunde op de religie. (geloof zette tot gehoorzaamheid en onderdanigheid aan) Tolerantie was niet mogelijk in de Nederlanden (kerk en staat ging gepaard). Het intolerantiebeginsel lag aan basis van vrede van Westfalen (einde 30j oorlog). In de republiek kreeg het calvinisme een bevoorrechte plaats, nochtans was de meerderheid van de bevolking katholiek. Katholieken werden ginder ook geweerd uit het openbaar leven, wat leidde tot een protestantisering van het hele volk. In de Spaanse Nederlanden vertrokken de meeste protestanten bij het herstel van Spanje. De kernen die overbleven (op het platteland) mochten blijven zolang ze hun geloof niet in het openbaar beleden. Ook joden werden lichtelijk getolereerd, zelfs door de landvoogden die zelf katholiek waren ( de paus stak echter een stokje voor het joodse geloof). In 1648, na einde van 80j oorlog, kwam er een nieuwe tegenstelling op de voorgrond: voor- of tegenstanders van het jansenisme. Dit meningsverschil ging terug op Trente waar er een discussie was over het aandeel van de individuele inzet en sacramenten in de zaligmaking. De jansenisten waren voorstander van het individuele aandeel. Het jansenisme kreeg politieke dimensie: verantwoordelijkheid voor katholieke hervormingsbeweging lag volgens jansenisten bij het eigen episcopaat, dat in samenwerking was met vorstelijke bestuur- en justitieraden. Hun tegenstanders en de jezuïeten zagen dat anders: zij vonden dat de pauselijke macht en de jurisdictie nodig waren geweest voor de hervormingen te doen slagen. De landvoogden hadden het niet echt voor de nationale ingesteldheid van de professoren en bisschoppen die een Romeinse invloed wouden voorkomen. Daarom benoemden zij vooral anti-jansenistische professoren.

Maar in de 18e eeuw werd de band tussen de monarchie en het pausdom door de Oostenrijkse regering in vraag gesteld. Kaunitz en Cobenzl waren aanhangers van het nieuwe staatsidee en Neny duldde geen inspraak meer van de nuntii (pauselijke gezanten) in het kerkelijk leven. Volgens de verlichting moest de rol van de kerk tot het minimum worden beperkt en moest de staat onderwijs, ziekenzorg, etc zelf in handen nemen. Kerk en staat werden vijanden, de overheid ging zelf censureren en deed daarbij het omgekeerde dan voordien gebeurd was: conservatieve publicaties waren verboden. Bovendien kwam er tolerantie over de godsdienstige overtuiging, Jozef II zou zelf de godsdienstvrijheid in de 18e eeuw afkondigen.

De katholieke kerk had in haar reformatie veel aandacht besteed aan het lager onderwijs, waar godsdienst een centrale rol had. Kinderen leerden lezen (schrijven en rekenen). De verlichting had hier veel minder aandacht voor, en bleef bijgevolg in steden onder invloed van de kerk. Jezuïeten en augustijnen hadden na het herstel van het Spaans gezag in de Nederlanden het middelbaar onderwijs (voorbereiding op universiteit, war men Latijn leerde) op zich genomen. De jezuïeten werden in 1773 door de paus opgeheven waardoor de overheid een eigen onderwijsnet kon uitbouwen ( ‘theresiaanse colleges’).

Tijdens de reformatie was de regering bezorgd om de religieuze orthodoxie van het universitaire onderricht. Daarom moest iedere vorstelijke raadsheer een universitair diploma hebben en werd in 1617 de kwaliteit van het onderwijs in Leuven verhoogd, na de opstandjaren waarin het bleek gedaald te zijn. In 1754 werd de universiteit van Leuven opnieuw gecontroleerd (in opdracht van Neny). In 1769 werd er ook een société littéraire opgericht, wat later een volwaardige academie werd. De werkzaamheden hierbinnen werden gevolgd door de regering en daardoor tevens deel afgeremd.

Kranten gaf de overheid de kans om de publieke opinie te beïnvloeden. Dit was geen nieuw medium, er waren al talloze vlugschriften verschenen over de actualiteit. Een krant was anders door zijn periodiciteit (wekelijks). Deze regelmatigheid was te danken aan het internationale netwerk van postverbindingen, ook de vaste vertegenwoordigers in Europa hielpen mee aan de kranten. Diplomaten hielden hun eigen overheid op de hoogte van wat er in het buitenland gebeurde, zodanig dat de regering een eigen interpretatie kon maken van de gebeurtenissen en die verspreiden, het binnenlands nieuws wordt dan ook grotendeels verwaarloosd. In 1620 was er de Antwerpse Verhoeven, die Nieuwe Tijdinghen uitbracht. Deze krant hoopte op herstel van de 17 provinciën onder de Habsburgers en wou de oorlog tegen de republiek heropnemen om de katholieken van het protestantisme te behoeden. Het blad van Hugonet, ‘relations veritable’, in 1649, verkondigde het woord van de Brusselse regering en was tegen de Gazette uit parijs. Deze krant wou het standpunt van de regering aan het publiek overbrengen en verslag over militaire gebeurtenissen onder overheidscontrole brengen. Hoe groter de bedreiging van Lodewijk XIV hoe groter de propaganda tegen Frankrijk. De bevolking van de aan Frankrijk gehechte gebieden wou niets liever dan terug bij Spanje horen. Maar toen de Spaanse bezetter terug kwam, bleek het voordelig ter zijn onder het Frans bewind. De clerus was tegen Frankrijk, dat in zijn buitenlands beleid de protestanten hielp in hun strijd tegen de Habsburgers. Bovendien leefde de zonnekoning er zonder al te veel geloof op los en kwam de geloofsbeleving in dat land maar sober tot uitdrukking. In 1667 werd de Brusselse krant door Foppens overgenomen, die probeert in niet-franstalige gewesten ingang te krijgen, wat uitdraaide op een conflict tussen de stedelijke, gewestelijke en Brusselse regeringsraden. Foppens kreeg geen toegang tot steden zoals Gent en Brugge, omdat de steden niet mee wilden (zoals meestal het geval was). De hervormingen van de regeringen (die ze althans probeerden door te voeren) na 1748 hadden ook invloed op de kranten: men trachtte de verlichtingsideeën te verspreiden (zonder al te veel succes). De ideeën werden verspreid door buitenlandse boeken en kranten. Later worden ook koffiehuizen en clubhuizen voor de adel opgericht waar kranten gelezen en besproken worden. Vrijmetselaarsloges, die hun opkomst kenden in de 2e helft 18e eeuw, dragen ook bij aan de verspreiding van het nieuwe gedachtegoed.

Relevante artikels

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen