Logo
Print deze pagina

Beschrijf de vernieuwingsbeweging in het taal- en literatuuronderwijs. Vernieuwing versus traditie

Vroeger was het moedertaalonderwijs voornamelijk gebaseerd op de klassieke talen. De volkstaal werd dus maar moeilijk geapprecieerd. Men vormde ‘beschaafde mensen’ en wakkerde de vaderlandsliefde aan. Maar in de jaren 60 en 70 ontstaat het debat tussen traditie en vernieuwing in het moedertaalonderwijs met de

vernieuwingsbeweging. Kritiek lag op de inhoud van het literatuuronderwijs (onzinnige feitenkennis) maar ook de methode (steriel doceren). Leerlingen kregen volgens deze beweging een ‘gezeefde’ literatuurgeschiedenis te slikken en moesten auteurs kennen omdat ze literair-historisch belangrijk waren, niet omdat ze van belang waren voor de kinderen zelf. De democratisering van het onderwijs speelde een rol bij opmars van kritiek: een aantal vanzelfsprekendheden van een elite werden in vraag gesteld.

Gevolgen van de vernieuwing waren ingrijpend voor het literatuuronderwijs zowel qua inhoud als methode. De nieuwe maatstaf wordt het kind en men ontdekt de leerling in de klas. De vanzelfsprekendheid van onderwijs in de literatuur wordt bekritiseerd en men wil meer muziek, PO, enzovoort. Centraal hierbij staat de training van taalvaardigheid en dit vraagt tijd en een andere omgang met teksten (leesvaardigheid maar ook fictie). Fictie lees je voor je plezier en leesplezier wordt de nieuwe slogan. Dit sluit aan bij emancipatie, motivatie, creativiteit en leerlinggerichtheid.

Consequentie is dan wel dat leerlingen vastzitten in subjectieve reacties en geen literatuur meer willen lezen. Hoe kan je dan voldoen aan de plichten van het onderwijs en de cultuuroverdracht? Hierdoor heeft het tradtioneel perspectief nog altijd een sterke invloed en de Back-to-Basics overtuigt zowel rechts/conservatieven als links/progressieven.

Copyright © 2017. All rights reserved.