Atlantisch Complex
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 985 keer
Reeds in de voorgaande periode was de Atlantische zone gekenmerkt door een groot netwerk. Ook heeft dit gebied een grote rijkdom aan grondstoffen, zoals koper, tin en zelfs goud.
Het Atlantisch Complex bestrijkt een enorm groot gebied, en wordt vaak opgedeeld in twee gebieden. Enerzijds zijn er de Britse Eilanden, Noord-Frankrijk en het huidige België, anderzijds is er westelijk Spanje, Portugal en Atlantisch Frankrijk. Wat opvalt bij deze indeling is dat het Kanaal geen grens vormt en dat er dus onderlinge communicatie moet zijn geweest. Dit valt af te leiden uit sporen van grondstofuitwisseling in onze streken met de Britten, maar ook met het noorden, door de aanwezigheid van amber. Daarnaast zijn ook enkele boten gevonden doorheen de Kanaalzone, zoals in Ferriby (een zeewaardige, genaaide boot van 10 à 15 meter lengte), Douvres (een boot gevormd door een uitgeholde stam) en Blight (resten van een vissersboot en netten.
Koper werd aangetroffen in o.a. Ierland, Wales en Zuid-Engeland. Tin kwam vooral veelvuldig voor op het Iberisch schiereiland, Bretagne en in Cornwall. Goud is vooral aangetroffen in Zuid-Oost Ierland (Wicklow bergen) waar een prachtige productie van gouden sieraden tot stand kwam. Gebieden die echter arm aan ertsen waren, zoals onze streken, slaagden er toch in om te participeren in deze netwerken.
Westelijk Europa biedt meer dan voldoende mogelijkheden om een stabiele landbouweconomie uit te bouwen, steunend op enerzijds landbouw (met een niet-kerende ploeg en nieuwe soorten die gedomesticeerd worden) en op veeteelt (vooral de drie traditionele soorten rund, schaap-geit en varken).
De nederzettingen zijn over het algemeen open van karakter, meestal in kleine eenheden van een paar huisjes met daarin weinig sociale differentiatie. Ook worden deze nederzettingen slechts voor een beperkte tijd bezet, zeker in de gebieden waar de gronden armer zijn voor landbouw en veeteelt als in het Hilversumcomplex. We kunnen dus spreken van een soort traag nomadisme.
De begrafenispraktijken kenmerken zich in grote mate door individuele begraving ( wat later crematie van de dode) onder ronde grafheuvels. Afhankelijk van de sociale positie zijn deze graven rijker of armer. Er is wel een duidelijke groei van sociale differentiatie merkbaar, wat af te leiden valt uit de aanwezigheid van enkele prinselijke graven tegenover een grote hoeveelheid sobere graven. Vervolgens zullen drie grote culturele tradities besproken worden, namelijk Wessex, Armorika en Hilversum. De continuïteit met de bekerculturen moet echter benadrukt worden.
Het Wessexcomplex
De Britse eilanden bevatten een enorme rijkdom aan grondstoffen. Het is dan ook niet verrassend dat in het gebied van de Wessex (bij Stonehenge), zich een nieuw machtscentrum ontplooit. Er moet echter wel opgemerkt worden dat sommige megalitische centra, zoals Stonehenge, ook gedurende deze periode blijven functioneren. Zo wordt in Stonehenge de cirkel met trilithons ( twee verticale stenen met een horizontale steen erop) opgetrokken. Stonehenge vormt een centrum van een ritueel landschap, waarin tientallen grafheuvels zijn opgetrokken.
Het Wessexcomplex omvat vele grafheuvels, vaak rond met een variërende vorm qua topjes, met grachten aan de voet als afscheiding tussen het rijk van de levenden en de dodenwereld. Naarmate de tijd vorderde evolueerde dit naar lineaire grafheuvels.
Uit dezelfde periode wanneer Stonehenge opgetrokken werd, dezelfde, worden er in dezelfde regio in Boscombe Down verschillende individuen in eenzelfde graf aangetroffen. Het gaat om drie volwassen mannen, een mannelijk adolescent en drie kinderen. Sommigen waren duidelijk met veel zorg gedeponeerd, anderen waren verstoord in het graf. Zo’n collectieve begraving is eerder typisch voor het Neolithicum, en vormt dus een uitzondering. Wat nog merkwaardiger is, is dat isotopenonderzoek van spoorelementen in het email van de tanden aantoonde, dat ze niet uit de streek kwamen. Ze kwamen uit Wales. Dit is dus weer een voorbeeld van de grote mobiliteit in de bronstijd.
Een voorbeeld is het bijzonder rijke inhumatiegraf van Bush Barrow. Onder de gevonden voorwerpen bevonden zich een bronzen bijl, lanspunten en dolken. Daarnaast was er ook een scepter aanwezig, die bezet was met ivoor en amber, iets wat wijst op de rijke handel. Tot slot vond men ook gouden sieraden, zoals een borstplaat en klinknageltjes op de greep van enkele van de wapens. Dit getuigt dus duidelijk van de groeiende sociale differentiatie in de loop van de bronstijd.
Op vindplaatsen van het Wessexcomplex zijn talrijke rillatonbekers gevonden. Deze gouden bekers met een geribbelde structuur vertonen grote gelijkenissen met Centraal-Europese vondsten.
Andere voorname sites zijn deze van Hove, met zijn amber bekertje, en Pitkennedy, waar een gitsieraden tumula (dit is een maanvormig borstsieraad) werd gevonden. Het principe van de tumula is wijdverspreid, en in verschillende materialen ontdekt. Dit vormt opnieuw een teken van de economische activiteit.
Op het gebied van de nederzettingen is er voor de eerste maal sprake van ronde huizen. Deze zijn gegroepeerd in enkele kleine gehuchten of dorpjes. Men ziet reeds een akkerlandschap ontstaan door menselijke ontbossing, iets wat leidt tot heideopeningen in het platteland.
Het Armoricacomplex
Het volgende complex is bijzonder gelijklopend met dat van Wessex. Het betreft de Armorikaanse cultuur uit Bretagne, een streek met een grote rijkdom aan tin. Ook hier is sprake van grafheuvels, die zich aanvankelijk concentreerden aan de kust van Bretagne (vb. St-Just, St-Fiacre), maar met verloop van tijd ook meer voorkomen in het binnenland. Zo zijn er langs de kust soms hele reeksen grafheuvels aan het licht gekomen, zoals in de Monts d’Arrée.
Het betreft hier vrij grote heuvels, waarbij de constructie een stenen afdekking kent, die voorbehouden waren voor de rijkere klasse. De dode werd begraven in een stenen grafkamer met vele grafgiften zoals bronzen scepters en wapens met gouden klinknageltjes, amber polsbeschermers en vele halssieraden. Ook waren er soms stenen pijlpuntjes aanwezig, die aantonen dat silextechnologie niet verdwijnt, maar hoogstaander wordt.
Een van de meest typische voorbeelden van een dergelijke grafheuvel is die van Kernonen en Plouvorn, een grafheuvel van 50m in doorsnede en 6m hoog. In een stenen grafkamer van 4.7m bij 1.3m werd een graf aangetroffen met rijke grafgiften. Er werden een drietal bronzen bijlen gevonden, een drietal bronzen dolken met gouden klingnageltjes op de greep, bronzen spelden, een polsbeschermer in amber en tenslotte een 40-tal mooi afgewerkte vuurstenen pijlpunten. Het gaat hier dus duidelijk om een elitegraf.
Een iets soberder graf is die van Saint-Just. Ook hier betreft het een elitegraf, met enkele rijke grafgiften zoals afgewerkte vuurstenen pijlpunten en een stenen scepter met gouden klinkgnageltjes.
Het Hilversumcomplex
Het derde en laatste complex kent zijn centrum in Zuid-Nederland en Vlaanderen. Daarnaast is er ook een duidelijke band met het Britse Kent, wat de intensiteit van het contact over het Kanaal bewijst. In onze streken waren er echter geen natuurlijke ertsen aanwezig, in tegenstelling tot de koper- en tinmijnen bij de vorige twee complexen. Dit leidde tot stevige import, zoals te zien is op de site van Exloermond. Hier vond men een kraalketting waarvan de technologie onder Egyptische invloed lijkt te staan en die het grote belang van amber en tin, en dus relaties, toont.
Funerair maakten de bewoners van deze streken gebruik van een oppervlakkig graf waar dan een heuvel bovenop kwam. Hierbij is er ook sprake van hergebruik, dat wil zeggen dat er meermaals secundaire begravingen voorkwamen in dezelfde heuvel, mogelijks een soort familiegraf. Rond 1850 v.C. is de overgang van inhumatie- naar crematiegraven voltooid.
Veel van deze heuvels zijn echter opgegeven voor Romeinse aedificieën, maar toch kan men uit de resterende sporen een grote typologie qua peristaltische structuren (zoals palen, wallen, grachten, …) onderscheiden. Ook luchtfotografie heeft er de laatste jaren toe bijgedragen dat vele nieuwe graven die zich onder de ploeglaag bevonden aan het licht kwamen. Deze luchtfoto’s toonden grote donkere cirkels in de bodem, waarna men deze ging onderzoeken en stootte op grafheuvels uit de bronstijd. Dergelijke ontdekkingen deden zich vooral voor in de provincies Oost- en West-Vlaanderen.
Deze graven, zoals dat in het Nederlandse Elk, zijn echter voorbestemd voor de elite. Wat er gebeurde met de andere negentig procent graven is onduidelijk. Onderzoekers houden rekening met zowel crematies als vlakgraven. De grafvelden waren meestal relatief klein (enkele eenheden, tot maximaal 10 of 20-tal graven), die veelal gedurende een korte periode in gebruik waren. Men schat de ‘levensduur’ van een dergelijk grafveld op één generatie, iets wat in verband gebracht kan worden met de nederzettingspatronen ( semi-nomadisch).
Een uitzonderlijke vondst is het graf van Wassenaar, waar men een massagraf (12 personen: twee kinderen, twee adolescenten en acht volwassenen) vond zonder grafgiften. Minstens één van de overledenen is in een gewapend conflict gestorven, gezien hij een silexpijlpunt tussen zijn ribben had. Of de anderen ook vermoord zijn, kan niet met zekerheid gezegd worden, al wordt het vermoed. Radio- koolstofdateringen plaatsen het graf rond 1700 v. C.
De nederzettingen in onze gewesten zijn goed gekend. Het zijn ook hier open nederzettingen (zonder versterkingen dus), waar één tot vier huizen samen voorkomen. Ook worden er enkele bijgebouwtjes aangetroffen, zoals vierpalige piekertjes of graanschuurtjes. De plattegrond van een woning bij de Hilversumcultuur is erg typerend: de woningen zijn langwerpig (ca. 25 m lang) met meestal korte afgeronde zijden. Ook is het huis drieschepig en toont verschillende onderdelen, waarbij elk deel een bepaalde functie heeft ( schuur, stal en woongedeelte). Men noemt deze typische woningen dan ook ‘woonstalhuizen’.
Transport over de Noordzee
De Noordzee fungeert, zoals eerder gezegd, helemaal niet als grens, maar eerder als verbindingselement tussen de bovengenoemde complexen. We treffen dan ook duidelijke aanwijzingen aan van maritiem transport. Zo zijn er een hele reeks boten gevonden in Engeland, zoals de Ferriby boten of de boot van Dover. Tevens zijn in de Noordzee restanten van wrakken gevonden, zoals langs de kusten van Dover
In Dover is een 11 meter lange boot teruggevonden die uit aan elkaar genaaide planken bestond. Bijenwas zorgde dat de boot zeebestendig was.
In Ferriby zijn verschillende boten teruggevonden, die eveneens sporen vertoonden van een verfijnde bouwtechniek. De best bewaarde boot was 13 m lang en bestond ook uit aan elkaar genaaide planken. Vermoedelijk werden deze boten met peddels gemanoeuvreerd.