Wat zijn bv gevolgen ve prijsdaling?
zijn. V is prijselastisch. Als je daar tarief laat stijgen->gevraagde hoeveelheid->meer dan proportioneel afnemen.
Als je meer inkomsten wil, kan je beter de tarieven verlagen dan verhogen.
2e geval: reizigers die vast zitten aan openbaar vervoer, weinig alternatieven, in dat geval: vraag naar ritten op die lijn is inelastisch, door tarieven te laten stijgen, kan je de inkomsten verhogen. Oogsten: mislukte koffieoogst in Brazilië. Wat ziet men? Enorme daling in de oogst door vorst, volume dat op de markt kan w gebracht. Het is prijsinelastisch, mensen drinken koffie uit gewoonte en bij zo‟n prijsinelastische vraag: als kwantiteit daalt, heeft het een meer dan proportioneel effect op de prijs = enorm effect op de prijs. Resultaat is vaak dat de beperkte oogst tg zeer hoge prijzen wordt verkocht, kan soms zijn dat mislukte oogst tot hogere opbrengsten leidt voor boeren. Dus mislukte oogst niet noodzakelijk minder inkomen. Succesvolle oogst kan leiden tot daling in totale opbrengsten.
Fallacy of composition: met oogsten duidelijk: het hebben ve mislukte oogst kan een drama zijn, omdat er veel concurrenten zijn, prijselasticiteit is elastisch. Als daar iets gebeurt met zijn oogst, wat hij niet verkoopt, wordt verkocht door de andere. Mislukte oogst voor 1 landbouwer is een ramp, als de totale oogst mislukt is, is dat niet echt een ramp. Vraag op lange termijn is altijd elastischer dan op korte termijn.
Bv als je prijselasticiteit naar vraag v benzine bekijkt op periode 3 maanden, zie je dat vraag naar benzine prijsinelastisch is. Weinig alternatief. Als je dat bekijkt in 1 jaar, zijn er mensen die beslissen om een andere auto te kopen en dan kiezen voor diesel. Er zijn meer substitutiemogelijkheden voor de mens, naarmate de periode groter is.
Er zijn andere determinanten vd vraag, ook die gevoeligheden aan die factoren kan je uitdrukken in elasticiteit. 1 vb: kruiselingse prijselasticiteit: als een prijs ve bepaald goed J wijzigt met een bepaalde percentage, wat is dan effect op goed I? Bij een substituut is KP positief. Als prijs van T stijgt met 1%, stijgt de vraag naar koffie. Als je complementen hebt bv, dingen die samen worden gebruikt, dan is de kruiselingse prijselasticiteit negatief, omdat het ook duurder is de combinatie te gebruiken.
KP‟s zijn moeilijk om te schatten. Maar het wordt gedaan. Inkomenselasticiteit is makkelijker te meten.
De normale goederen: positief. Als de inkomen stijgt, stijgt ook vraag naar het goed in kwestie. Inferieure goederen: niet het geval. Negatief meestal.
Normale goederen vaak gesplitst in 2 soorten: 1 soort: basisgoederen. Bv voeding, kleding, inkomenselasticiteit is kleiner dan 1. 2e categorie: luxegoederen: ook normale goederen, maar inkomenselasticiteit groter dan 1, zijn gevoelig aan inkomenswijzigingen, bv electronica, buitenlandse reizen. Kan ook veranderen over tijd, bv auto‟s waren vroeger luxegoed. Luxegoederen zijn doorgaans conjunctuurgevoelig. Schommelingen in luxegoederen zijn meer proportioneel dan conjunctuurschommelingen.