Kapitaal
Door het samenbrengen van arbeid en milieu ontstonden goederen die niet direct voor de menselijke behoeftebevrediging dienden, maar slechts indirect daartoe nuttig waren.
Die kapitaalgoederen maken het mogelijk om later op een grotere schaal goederen en diensten te produceren. Op die manier ontstond een kapitalistische maatschappij.
De productiefactor kapitaal komt tot stand door investeringen. Investeerders moeten sparen: afzien van aankoop van consumptiegoederen of schenkingen aan derden met de bedoeling het vermogen te vergroten.
Men onderscheid:
- vervangingsinvesteringen:
Dienen om versleten kapitaalgoederen te vernieuwen. Slijtage kan leiden tot productieachteruitgang. Om de waarde van het product doorheen de jaren te bepalen gebruiken we afschrijvingen. Deze geven aan hoeveel een kapitaalgoed afneemt in waarde per jaar van gebruik.
- Uitbreidingsinvesteringen:
Deze vergroten de kapitaalgoederenvoorraad die mogelijk worden door de netto-besparingen. De bruto-besparingen omvatten ook de afschrijvingen en zijn gelijk aan de bruto-investering (netto-investeringen + vervangingsinvesteringen). De netto-investeringen omvatten naast de nieuwe kapitaalgoederen ook de voorraadwijzigingen.
Voorraadtoename = investering. Voorraadafname = desinvestering.
2 soorten uitbreidingsinvesteringen:
- diepte-investering: combinatie van vervangings- en uitbreidingsinvestering.
- Breedte-investering: toevoeging van dezelfde kapitaalgoederen aan de voorraad.
Immateriële kapitaalvorming is het opbouwen van sociale instituties zoals het rechtssysteem.
Sommige economen beschouwen nog een 4de productiefactor: ondernemerschap.
De klassieke economen beschouwen de ondernemer vooral als inbrenger van het kapitaal en dus als degene die bereid is productierisico’s te nemen.