Bedrijfsinvesteringen
In het model van het Centraal Planbureau hangen de investeringen van de volgende factoren af:
1. Het verwachte rendement op de investering. Een ondernemer maakt een schatting van afzet, prijzen en kosten. Met behulp van deze ramingen kan hij uitrekenen wat de investering hemopbrengt.
2. De rentestand. De rentestand kan op verschillende manieren de investering beïnvloeden. Als een bedrijf geld moet lenen om een investering te financieren, stuwt een stijgende rente de kosten van de investering omhoog. Een dalende rente maakt de lening goedkoper.
3. De verwachte economische groei. Als verwacht wordt dat het nationaal inkomen zal groeien, zullen ook meer kapitaalgoederen nodig zijn om die productie tot stand te brengen. Bedrijven zullen dan genoodzaakt zijn te investeren.
4. De bezettingsgraad van de kapitaalgoederenvoorraad. Als er een flinke economische groei wordt verwacht, maar de kapitaalgoederenvoorraad is de laatste jaren behoorlijk onderbezet, wachten ondernemers met investeren tot de productie boven de capaciteit uitkomt. Pas daarna gaan ze investeringen overwegen.
Investeringen hebben invloed op de omvang van de effectieve vraag en daarmee het nationaal inkomen. We noemen dit het bestedingseffect van de investeringen. Investeringen hebben bovendien een capaciteitseffect. Dit houdt in dat investeringen invloed uitoefenen op de omvang van de kapitaalgoederenvoorraad en daarmee op de productiecapaciteit. Overheidsbestedingen
De overheidsbestedingen worden jaarlijks door parlement en kabinet voor het komende jaar vastgesteld. Op korte termijn worden de overheidsbestedingen dus bepaald door politieke besluitvorming.
Het saldo van export en import
De export is onder meer afhankelijk van:
2. De prijs van onze exportgoederen ten opzichte van de prijs van concurrerende buitenlandse producten.
Aan de andere kant besteden wij een deel van ons inkomen in het buitenland, de import.
De import is onder andere afhankelijk van:
1. Ons eigen nationaal inkomen: hoe hoger ons inkomen, des te meer producten kopen we in het buitenland; 2. De prijs van buitenlandse producten ten opzichte van die van onze eigen producten; 3. De voorkeur die er bestaat voor buitenlandse producten boven die van eigen bodem.
De effectieve vraag bepaalt de productie. Productie leidt tot het betalen van inkomen (het nationaal inkomen).
De productie uigedrukt in een percentage van de productiecapaciteit is de bezettingsgraad. De
bezettingsgraad van de productiecapaciteit is bepalend voor de vraag naar productiefactoren en zo voor de vraag naar arbeid – de werkgelegenheid. Het verschil tussen de werkgelegenheid en de beroepsbevolking is de werkloosheid.
Het verschil tussen de overheidsontvangsten en de overheidsuitgaven is het overheidssaldo.