Menu

Sofian Bouazzaoui

Sofian Bouazzaoui

Owner bij Bronso

Brussels Area, Belgium - Computer Software

LinkedIn: https://be.linkedin.com/in/sofianbouazzaoui

Sofian Bouazzaoui

Website URL: http://www.bronso.be

Typen agglomeraties/clusters

1. Arbeidsintensieve (ambachtelijke) productie ("garment districts": mode Parijs)
2. Design-intensieve productie (architectuurcluster Rotterdam)
3. High-tech clusters (Silicon Valley)
4. Hub-and-spoke clusters (Toyota)
5. Productie satelliet clusters (Export Processing Zones in Maleisië)
6. Zakelijke dienstverlening cluster (the City, Londen)
7. Overheid geïnitieerd cluster (Hilversum, clusters rond universiteiten)
8 Consumptieclusters (9 straatjes, Ibiza, Broadway)

Lees meer...

Drie onderdelen TNC's

- Hoofdkantoor (transnationaal en regionaal)
- Research & Development
- Operationele eenheden

Per onderdeel andere locatie-eisen:
- Afhankelijk van belangrijkste input (soort van arbeid, soort van grondstof, infrastructuur)
- Hoofdkantoren: geconcentreerd in grote steden (global cities)
- Research & Development: hooggeschoolde specialistische arbeid
- Operationele eenheden: variabel; meestal footloose

TNC
1. Globally concentrated (meestal beginfase)
2. Host-market production structure (indien barrières voor export of in geval van diensten waar opresence nodig is)
3. Product-specialisation (autonome eenheden produceren één product voor meerdere markten)
4. Transnational vertical integration (unbundling: productieketen geknipt en verdeeld over landen)

Tussenvormen markt en hiërarchie bij TNCs:
1. Subcontracting: uitbesteden van productie aan onafhankelijke bedrijven.
2. Strategische allianties: alleen samenwerken in bepaald domein.
3. Franchising: verhuren van trademark en format (McDonald's).

Waarom grenzen aan "global reach" van TNCs:
1. Continue "space-time compression". Steeds meer concurrentie > meer innovatie nodig > meer
clustering.
2. Opkomst anti-globalisme beweging. Nike gedwongen om productieconfiguratie te veranderen.
3. Sociaal-culturele barrières tav expansie. Vitaliteit lokale culturen op het gebied van productie en
consumptie.

Hoorcollege 6. 03-03-2014. De geografie van consumptie.

Basismodel van geografie van consumptie van Walter Christaller. Uitgangspunten:
- Isotrope ruimte (overal gelijk inclusief verdeling bevolking, consumenten gelijke koopkracht).
- Rationele consumenten, volledig geïnformeerd.

Twee sleutelvariabelen:
1. "range of a good": de afstand die consument aflegt voor aanschaf van een bepaald goed.
2. "treshold of a good": minimumomzet van een bepaald goed om rendabel te kunnen zijn.

Uitkomst: Centrale plaatsenmodel. Verdeling van ruimte in zeshoeken (hexagonaal) op meerdere schaalniveaus met in centrum voorzieningen: centrale plaatsen. High-order: alle voorzieningen aanwezig. Intermediate: tussenpositie. Lower-order: alleen basisvoorzieningen.

Consequenties van het centrale plaatsenmodel:
1. Hoe groter de nederzettingen, des te kleiner in aantal (veel kleine dorpen, weinig grote steden)
2. Hoe groter de nederzettingen, des te groter de onderlinge afstand.
3. Als een nederzetting groeit, neemt ook aantal en diversiteit van voorzieningen toe.
4. Als een nederzetting groeit, neemt ook aantal hogere orde voorzieningen toe (specialisatie neemt
toe)

Dit soort modellen lenen zich goed voor kwantitatieve modellering.

Wordt ondermijnt door:


1. Autobezit
2. Inkomensniveau en verdeling
3. Consumenten verdeeld langs lijnen van inkomen, leeftijd, geslacht, etniciteit, cultureel kapitaal
4. Schaalvergroting van retailers
5. Andere vormen van distributie
6. Regelgeving

College 7. 03-03-2014. Clustering.


- Begrijpen van belang nabijheid of "proximity"
- Begrijpen van agglomeratievoordelen
- Verkrijgen van inzicht in rol van traded en untraded interdependencies
- Onderscheid maken van typen clusters.

Cluster: ruimtelijke concentratie van gerelateerde economische activiteiten.


Met opkomst flexibele specialisatie clusters weer belangrijker geworden: new industrial districts, neo-Marshallian districts.

Grondleggers van clustertheorieën:
1. Alfred Marshall (1890)

Industrial district: (kleine) bedrijven clusteren vawege arbeidspool van geschoolde arbeid, verfijnde
arbeidsdeling (specialisatie), gedeelde infrastructuur en uitwisseling van kennis ("It's in the air"). Na

1980 weer relevanter geworden.

2. Alfred Weber (1909)

Locatietheorie: "least cost model": grote industriële bedrijven (economies of scale) kiezen voor locatie op basis van minimaliseren kosten van transport (steenkool, ijzererts) en arbeid. Grotendeels achterhaald door wijzigingen in structuur of economie (dominantie dienstensector, daling transportkosten, regulering).

Agglomeratievoordelen: voordelen voor bedrijven van ruimtelijke concentratie. Weer belangrijker geworden vanwege opkomst flexibele specialisatie en afnemend belang van economies of scale. Flexibele specialisatie: Volatiele (instabiele) vraag naar producten --> economies of scope belangrijker dan economies of scale --> meer kleinschalige productie --> verticale desintegratie met verfijnde arbeidsdeling --> veel onderlinge transacties --> ruimtelijke concentratie in clusters.

Onderverdeling van agglomeratievoordelen:

1. Urbanisatievoordelen: gelden voor alle economische activiteiten; bv luchthaven, of quality of place.
2. Lokalisatievoordelen: alleen voor bepaalde economische activiteiten; bv. aanwezigheid modeschool of studio's.

Urbanisatievoordeel Quality of place en de creative class van Richard Florida:
Mondiale concurrentie alleen te winnen door innovaties. Creatieve werkers genereren innovaties. Creatieve werkers aangetrokken door QoP. Conlusie: verbeter QoP in stad.

Localisatievoordelen:

a. Traded interdependencies: cash nexus/gemonetariseerde relaties/formele handelsrelaties tussen
bedrijven, toeleveranciers/afnemers en werknemers. Kostenvoordelen door co-locatie:
coördinatiekosten afstandgevoelig.

b. Untraded interdependencies: minder tastbare voordelen van co-locatie. Bv. gespecialiseerde infrastructuur van onderwijs of kwaliteitscontrole, (in)formele netwerken met onderzoeksinstituten, roddel: "the buzz", "it's in the air". Maakt uitwisseling (spillover) van 'tacit knowledge' (nietgecodificeerde kennis, alleen face to face) mogelijk door sociale netwerken. Door nabijheid wordt "curse of complex information" teniet gedaan. Tacit knowledge (begrip voor tentamen) cruciaal voor innovatie. Traded interdependencies zijn meer gericht op het terugdringen van kosten. Untraded interdependencies zijn meer gericht op verbeteren concurrentiepositie op lange termijn door innovatie. Meer dynamisch, en op de toekomst gericht. Wijzen van verspreiding van tacit knowledge:


a. Circulatie personeel
b. Gedeelde toeleveranciers
c. Oprichting en einde bedrijven (spin-offs)
d. Informele samenwerking
e. Roddel
f. Observatie

Lees meer...

Space shrinking technologies

1. Transport. (straalvliegtuigen, containerisatie: verhoging snelheid; zekerheid; verlaging
arbeidkosten en laad en loskosten, impact: "extreme uneven")
2. Communicatie. Infrastructuur van satellieten en kabels. Internet. Mobiele telecommunicatie.

Electronische massamedia.

Space-shrinking technologies maken andere ruimtelijke organisatie van productie mogelijk:

- Global sourcing: Dell computers, Apple
- Offshoring van diensten: call centres, back offices.

Twee ideaaltypische voorbeelden van productiesystemen met specifieke ruimtelijke en sociale kenmerken.
- Fordisme (1920-1980)
- Post-fordisme/flexibele specialisatie (na 1980)

Production process technologies:

Fordisme:

  • Tayloristische arbeidsverdeling (Taylor was een Amerikaan en zijn idee was dat als de taken opgesplitst werden omdat zo de arbeiders zich konden specialiseren in eenvoudige taken en het productieproces zou versnellen)
  • Productie sterk gestandaardiseerd.
  • Verschillende machines in volgorde van productie opgesteld.
  • Lopende band.

Production process technologies:

Economies of scale (kostenvoordelen bij meer output van één product), massamarkten.

Ruimtelijk patroon: grote metropool: centrum (CBD) met fabrieken daarom heen, arbeiders en vervolgens middenklasse (m.n. managers) in buitenwijken.

Sociale stratificatie Fordisme:
1. Kapitalisten bezitters productiemiddelen (Ford, Carnegie etc.)
2. Managerial class: geschoolde werknemers verantwoordelijk voor coördinatie en monitoring
productie.
3. Laaggeschoolde arbeiders. Zwakke positie door makkelijke vervangbaarheid.
Post-Fordisme
a. Flexibele specialisatie: kleinere series, kleinere bedrijven, meer hoogwaardige arbeid: cognitivecultural workers, creative class en craft (ambacht)
b. Flexibele productie (Japan): ICT en flexibele organisatie van arbeid.

Production process technologies:
- Post-Fordisme just-in-time logistiek
- Kleine voorraden

Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal
- Kwaliteitscontrole ingebouwd in alle fasen
- Klein aantal "vertrouwde" toeleveranciers.
- Ook fysiek dichtbij.
- Kwetsbaar voor verstoringen.

Flexibele specialisatie

Volatiele (instabiele) vraag naar producten --> economies of scope belangrijker dan economies of scale --> meer kleinschalige productie --> verticale desintegratie met verfijnde arbeidsdeling --> veel onderlinge transacties --> ruimtelijke concentratie in clusters.

De transnationale onderneming (TNC)

Doelen:
- Thematiseren van transnationale karakter.
- Begrijpen hoe complexe mondiale activiteiten georganiseerd worden.
- Variëteit van organisationele formats van TNC's
- Leren inzien van grenzen van mondiale armslag van TNC's

TNC: “a firm that has the power to coordinate and control operations in more than one country in
more than one country, even if it does not own them”

- Configuratie van productieketen: waar zit welk deel van de productieketen?
- Coördinatie van de productieketen: hoe wordt de keten bestuurd?

Lees meer...

Reguleren van commodity chain

  • Wettelijke regelingen
  • Boycott
  • Campaigns (bottom-up processen zoals campagnes om bijv. tegen de wibra voor betere werkomstandigheden)
  • Benchmarks/Standards/Certificatie

Hoorcollege 5. 24-2-2014. Technologische verandering. Transnationale corporaties (TNC).

Doelen:

  • Begrijpen van relatie lange golven en technologische verandering.
  • Verkrijgen van inzicht in relatie technologie en economische activiteiten.
  • Begrijpen waarom nabijheid nog steeds belangrijk is.
  • Begrijpen van belang 'relationele' nabijheid.

Technologische verandering.

  • Introductie van ICT heeft niet geleid tot death of distance en ook niet end of geography. Steden , plaatsen en fysieke nabijheid doen er nog steeds toe: Silicon Valley, Wall Street, mode in Parijs, popmuziek Manchester.
  • Technologische verandering: open sociaal proces, niet deterministisch ("enabling": afhankelijk van context)
  • "Space-shrinking technologies", allerlei vormen van technologie die de ruimte kleiner lijken te maken. VS. "Product/process technologies"
  • Typen onderscheiden naar omvang impact:

a. incrementele innovaties (verbetering van bestaand product)
b. Radicale innovaties (grote impact, bv. gewone televisie naar een flatscreen)
c. technologische systeem innovaties (zou geschrapt kunnen worden)
d. nieuw technologisch paradigma (wel belangrijk, heel nieuw soort manier van produceren met nieuwe producten, zo'n grote impact dat ze op bijna alle domeinen van het sociaal-economische leven doorwerken. VB: digitale technologie, elektriciteit, stoommachine, allen een paradigmatische breuk.

  • Verandering in technologische paradigma's gekoppeld aan lange of Kondratieff (keek naar economische activiteiten en zag daarin regelmaten van op veel langere tijdsbasis) golven. Die golven zijn gekoppeld aan paradigmatische breuk. Wat is de oorzaak?
Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen