LEG GROEPSDENKEN EN MEELIFTEN UIT
- Gepubliceerd in Marketing
- Reageer als eerste!
- Groepsdenken
- Meeliften
Een groepsfenomeen waarbij de inspanningen en bijdragen van individuele groepsleden minder worden naarmate de groep groter wordt
- Groepsdenken
- Meeliften
Een groepsfenomeen waarbij de inspanningen en bijdragen van individuele groepsleden minder worden naarmate de groep groter wordt
1. Rollen
Gedragspatroon van iemand met een bepaalde functie in een sociale eenheid wordt verwacht
-> rollenconflicten: als ze worden geconfronteerd met verschillende verwachtingen van anderen
2. Normen
Verwachtingen die door de leden van de groep worden onderschreven (prestaties,inspanning)
-> kleding, loyaliteit
3. Conformiteit
Groepsdenken -> groep oefent druk uit op het individu om zijn mening in lijn te brengen met die van de anderen
- We conformeren om door de groep te worden geaccepteerd
- Druk van de groep kon invloed hebben op de oordeel en de houding van individuele groepsleden
4. Statussystemen
Formeel of informeel prestigeniveau, positie of rangorde binnen een groep dat onderscheid maakt tussen mensen en een grote motiverende kracht
-> het formele statussysteem is effectief als het in overeenstemming is met de rangorde van een persoon en de statussymbolen dat die persoon van het bedrijf heeft gekregen
5. Groepsgrootte
- Kleine groepen
o Voltooien taken sneller
o Beter geschikt om iets met feiten te doen
- Grote groepen
o Beter in oplossen van problemen
o Goed voor verzamelen van meningen en input
o Effectiever voor verzamelen van feiten
- Meeliften
Groepsfenomeen waarbij de inspanningen en bijdragen van individuele groepsleden minder worden naarmate de groep groter wordt
- Potentiële WN’s zorgvuldig doorlichten op karaktertrekken
- Onmiddellijk en beslist reageren op onaanvaardbaar negatief gedrag
- Aandacht besteden aan houding van medewerkers
-> Generatieverschillen op de werkvloer
-> Generatie Y: geboren na 1978
- Brengen nieuwe attitudes naar de werkplek
- Werken voor het geld, maar hechten ook sterk aan uitdaging, sfeer en waardering
- Vechten de status-quo aan
- Zijn opgegroeid met tecnologie
Shaping van gedrag
Systematisch bekrachtigen van elke stap in iemands leerproces om hem in de richting van een gewenst gedragspatroon te leiden
-> 4 manieren
- Positieve bekrachtiging
belonen van gewenst gedrag
- Negatieve bekrachtiging
Gewenst gedrag wordt aangemoedigd door een straf weg te nemen
- Straf
Een straf uitdelen voor ongewenst gedrag
- Uitdoving
Wegnemen van een bekrachtiging die een bepaald gedrag in stand houdt
Sociaal leren
Leertheorie die stelt dat mensen door observatie en directe ervaring kunnen leren
- 4 processen bepalen de invloed van rolmodellen
o Aandachtsprocessen
We leren het meest van de mensen die aantrekkelijk, belangrijk of beschikbaar zijn of op ons lijken
o Retentieprocessen
Hoe goed iemand de handelswijze van het rolmodel onthoudt
o Reproductieprocessen
Hoe goed gedrag van een rolmodel in daden kan worden omgezet
o Bekrachtingsprocessen
Gedrag dat wordt beloond krijgt meer aandacht, wordt beter aangeleerd en vaker herhaald
-> Operante conditionering: aanleerproces waarbij gewenst of vrijwillig gedrag tot een beloning leidt
of bestraffing voorkomt
-> Vrijwillig of aangeleerd gedrag
- Mensen vertonen vaker bepaald gedrag als ze via beloningen daartoe worden aangemoedigd
- Gedrag dat wordt beloond, zal sneller worden herhaald
- Gedrag dat niet wordt beloond of wordt bestraft zal minder snel worden herhaald
1. Aangenomen gelijkheid
Overtuiging dat anderen op onszelf lijken
2. Stereotypen
Beoordelen van iemand onder behoud van de groep waartoe die persoon behoort
3. Halo-effect
Algemene indruk van iemand die gevormd is op basis van een enkele karaktertrek
1. Fundamentele attributietheorie
Neiging om bij het beoordelen van gedrag van anderen de invloed van externe factoren te onderschatten en de invloed van interne factoren te overschatten
2. Self-serving bias
Neiging van mensen om de oorzaken van hun successen aan interne factoren toe te schrijven en de oorzaken van mislukkingen aan externe factoren
1. Attributietheorie
Een theorie waarin geprobeerd wordt te verklaren waarom we mensen op een bepaalde
manier beoordelen, afhankelijk van de betekenis die we aan een bepaalde handelswijze
geven
- Gedrag veroorzaakt door interne factoren, heeft de persoon zelf invloed op
- Gedrag veroorzaakt door externe factoren, waar men door de situatie toe wordt gedwongen
2. Bepalen van oorzaken voor gedrag
- Kenmerkendheid
Vraag of iemands gedrag in verschillende situaties of alleen in een enkele situatie vertoont
- Conformiteit
Als iedereen zich in een bepaalde situatie op dezelfde manier handelt
- Consistentie
Hoe vaak een persoon op dezelfde wijze handelt
1. Waarneming
Proces waarbij mensen betekenis geven aan hun omgeving door hun zintuiglijke indrukken te
organiseren en interpreteren
2. Factoren die waarneming beïnvloeden
- Persoonlijke eigenschappen beïnvloeden de interpretatie (attitudes, interesses, ervaringen, …)
- Kenmerken van datgene wat wordt waargenomen
- Context waarin we objecten of gebeurtenissen zien (locatie, licht, temperatuur, kleuren,
1. Emoties
Intense gevoelens die op iemand of iets anders zijn gericht
2. Universele emoties
- Woede
- Angst
- Verbaast
- Verdriet
- Geluk
- Afschuw
3. Emotionele intelligentie
Een verzameling van niet-cognitieve vaardigheden en capaciteiten die invloed hebben op iemands vermogen om te gaan met wat de omgeving vraagt
bv. omroepster -> niet gestresseerd
- Zelfbewustzijn
je bewust zijn van wat je voelt
- Zelfbeheersing
Emoties onder controle te houden
- Zelfmotivatie
Vol te houden bij tegenslagen
- Empathie
In gevoelsleven van anderen inleven
- Sociale vaardigheden
Met emoties van anderen om te gaan
1. Locus of control
2. Machiavellisme
3. Eigenwaarde
Mate waarin iemand waardering voor zichzelf heeft
4. Zelfcontrole
Iemands mogelijkheden om zijn gedrag aan te passen aan externe factoren en verschillende situaties
5. Risicobereidheid de mate waarin iemand bereid is om risico’s te nemen
-> om de effectiviteit in organisatiegedrag te optimaliseren, moeten managers WN’s die graag risico’s nemen geschikte functies geven
1. Myers-Briggs Type Indication (MBTI)
-> 4 dimensies
- Sociale interactie
Extravert of introvert
- Voorkeur voor het verzamelen van gegevens
Aftastend of intuïtief
- Voorkeur voor het beslissingsproces
Gevoelig of rationeel
- Stijl van beslissingen nemen opmerkzaam of oordelen
2. Big Five-model
-> 5 kenmerken
- Extraversie
sociaal, praatgraag en assertief
- Inschikkelijkheid
Opgeruimd, coöperatief en goed vertrouwen
- Plichtsgetrouwheid
verantwoordelijk, betrouwbaar, volhardend en resultaatgericht
- Emotionele stabiliteit
kalm, enthousiast en zelfverzekerd (positief) o gespannen, nerveus, depressief en onzeker
- Openheid voor ervaringen
fantasierijk, artistiek en intellectueel